Operation Manual

||
VERLICHTING
164
Het mistachterlicht dooft automatisch, wanneer u
de startknop rechtsom draait om de auto uit te
schakelen of wanneer u de draairing op de stuur-
hendel naar stand
of draait.
N.B.
De voorschriften voor het gebruik van een
mistachterlicht verschillen per land.
Gerelateerde informatie
Verlichtingsbediening (p. 156)
Contactslotstanden (p. 454)
Remlichten
De remlichten gaan automatisch branden, wan-
neer u remt.
Bij het bedienen van het rempedaal gaan de
remlichten branden. Ze gaan ook branden, wan-
neer een van de rijhulpsystemen de auto afrem-
men.
Gerelateerde informatie
Noodremlichten (p. 164)
Remsystemen (p. 458)
Noodremlichten
De noodremlichten worden geactiveerd om ach-
terliggers erop te attenderen dat u krachtig remt.
Daarbij knipperen de remlichten in plaats van dat
ze continu branden, zoals bij normaal remmen.
De noodremlichten worden geactiveerd bij krach-
tig remmen of als het ABS-systeem wordt geacti-
veerd bij hoge snelheden.
Nadat u afremt tot een geringe snelheid en het
rempedaal loslaat, gaat het remlicht weer op de
normale wijze constant branden
Tegelijkertijd worden de alarmlichten van de auto
geactiveerd. Deze blijven knipperen totdat de
bestuurder weer versnelt naar een hogere snel-
heid of tot uitschakeling van de alarmlichten.
Gerelateerde informatie
Remlichten (p. 164)
Rempedaal (p. 458)
Alarmlichten (p. 165)