Operation Manual

NL
67
Flexio 580 I-Spray
13. Instelling van de materiaalhoeveelheid (Afb. 8)
Hoeveelheid materiaal instellen door de stelschroef op de trekker te verdraaien.
minder materiaal linksom draaien (-)
meer materiaal rechtsom draaien (+)
14. Instelling van de luchthoeveelheid (Afb. 9)
i
Afhankelijk van de viscositeit (vloeibaarheid) van het te verspuiten materiaal
en de aard van het te coaten object kan het zinvol zijn de luchthoeveelheid te
variëren. Zeer dunvloeibare materialen, zoals waterige beits, hoeven niet met de
maximale luchthoeveelheid te worden verstoven. Het is aan te raden daarbij de
luchthoeveelheid te reduceren en daardoor de spuitnevel te minimaliseren.
Draai de luchthoeveelheidsregelaar (afb. 9, 1) in de gewenste positie.
dunvloeibare materialen
niveau I
dikvloeibare materialen (bijv. binnenwandverf)
niveau II
15. Spuittechniek
i
Het spuitresultaat wordt grotendeels bepaald door hoe glad en schoon het
te spuiten oppervlak vooraf is gemaakt. Behandel het oppervlak daarom
zorgvuldig voor en houd het stofvrij.
Dek oppervlakken die niet moeten worden gespoten af.
•
Dek schroefdraden en dergelijke aan het spuitobject af.
•
i
Belangrijk: Begin buiten het te spuiten oppervlak en voorkom
onderbrekingen binnen het te spuiten oppervlak.
De spuitbeweging moet niet met de pols worden uitgevoerd, maar met de arm. Zo
•
blijft tijdens het spuiten de afstand tussen het spuitpistool en het oppervlak altijd
gelijk. Kies een afstand van 5 - 15 cm, afhankelijk van de gewenste straalbreedte. Bij
de verwerking van binnenwandverf moet de afstand ca. 20-30 cm bedragen.
Afb. 10 A/10 B: GOED gelijkmatige afstand tot het object.
Afb. 10 C: FOUT ongelijke afstand heeft een ongelijke verfaanbrenging als
resultaat.
Beweeg het spuitpistool gelijkmatig heen en weer of op en neer, afhankelijk van de
•
instelling van de spuitstraalvorm.
Gelijkmatige bewegingen met het spuitpistool geven een uniforme
•
oppervlaktekwaliteit.