GEBRUIKSAANWIJZING GEBRUIK VAN DE VRIEZER DE VRIEZER ONTDOOIEN EN REINIGEN REINIGING EN ONDERHOUD OPSPOREN VAN STORINGEN TIPS VOOR ENERGIESBESPARING KLANTENSERVICE TIPS VOOR ENERGIESBESPARING 23
GEBRUIK VAN DE VRIEZER In deze vriezer kunnen al ingevroren voedingsmiddelen worden geplaatst en verse voedingsmiddelen worden ingevroren. Ingebruikneming van de vriezer • Het is niet nodig de temperatuur van de vriezer in te stellen met de thermostaat, aangezien het apparaat al ingesteld is in de fabriek. • Steek de stekker in het stopcontact. • Het alarm wordt geactiveerd, aangezien de temperatuur in het vriesvak nog niet laag genoeg is om de levensmiddelen erin te zetten.
Adviezen voor het invriezen en conserveren van de verse voedingsmiddelen. • Wikkel en verzegel de in te vriezen verse levensmiddelen in: aluminiumfolie, plastic folie, waterdichte plastic verpakking, polyethyleen bakjes met deksel, diepvriesbakken die geschikt zijn voor invriezen. • De levensmiddelen moeten vers, rijp en van een zeer goede kwaliteit zijn.
Verwijderen van de laden • Trek de laden zo ver mogelijk uit, til ze een stukje op en haal ze weg. Voor meer ruimte kunnen de laden (behalve de onderste), de bijbehorende glijblokjes en het witte wegneembare rooster worden verwijderd (indien aanwezig) (Afb. 1) Controleer of de lading de grenswaarden (op de zijwanden van het product, indien aanwezig) niet overschrijdt. Afb. 1 Vak In dit vak mogen alleen ijsblokjes worden gemaakt en koudeaccu’s worden geplaatst, zoals weergegeven op Afb. 2 en Afb.
DE VRIEZER ONTDOOIEN EN REINIGEN Verwijder altijd de stekker uit het stopcontact of koppel hoe dan ook het apparaat af van de stroomtoevoer, alvorens onderhouds- en reinigingswerkzaamheden te gaan verrichten. Druk bij de elektronische modellen op de start/stoptoets, voordat u de stekker uit het stopcontact haalt. Wij raden u aan de vriezer een of twee maal per jaar te ontdooien, of wanneer de ijslaag op de koelroosters te dik is geworden. IJsvorming op de koelroosters is een normaal verschijnsel.
OPSPOREN VAN STORINGEN 1. Het apparaat werkt niet. •Is de stroom uitgevallen? •Is de hoofdschakelaar ingeschakeld? •Is de zekering doorgebrand? •Staat de thermostaat in de goede stand? •Is het apparaat op de juiste manier in werking gesteld? 2. Ongewone ijsvorming. •Is het afvoerkanaal voor het dooiwater correct geplaatst? •Zit de deur goed dicht? 3. De gele, rode en groene controlelampjes gaan niet branden.
TIPS VOOR ENERGIESBESPARING • Installeer het apparaat in een droge, goed geventileerde ruimte, ver bij eventuele warmtebronnen vandaan (bijv. radiator, fornuis, etc.) en op een plek die niet aan direct zonlicht wordt blootgesteld. Gebruik indien nodig een isolatieplaat. • Om voor voldoende ventilatie te zorgen, dient er aan beide zijkanten en aan de bovenkant van het apparaat ruimte vrijgelaten te worden.