PM5D/PM5D-RH V2 / DSP5D PM5D/PM5D-RH V2 DSP5D Gebruikershandleiding Gebruikershandleiding Yamaha Pro Audio global web site: http://www.yamahaproaudio.com/ Yamaha Manual Library http://www.yamaha.co.jp/manual/ U.R.G.
FCC INFORMATION (U.S.A.) 1. IMPORTANT NOTICE: DO NOT MODIFY THIS UNIT! This product, when installed as indicated in the instructions contained in this manual, meets FCC requirements. Modifications not expressly approved by Yamaha may void your authority, granted by the FCC, to use the product. 2. IMPORTANT: When connecting this product to accessories and/ or another product use only high quality shielded cables. Cable/s supplied with this product MUST be used. Follow all installation instructions.
ADVARSEL! This product contains a high intensity lamp that contains a small amount of mercury. Disposal of this material may be regulated due to environmental considerations. For disposal information in the United States, refer to the Electronic Industries Alliance web site: www.eiae.org Lithiumbatteri—Eksplosionsfare ved fejlagtig håndtering. Udskiftning må kun ske med batteri af samme fabrikat og type. Levér det brugte batteri tilbage til leverandoren. VARNING Explosionsfara vid felaktigt batteribyte.
VOORZICHTIG LEES DIT ZORGVULDIG DOOR VOORDAT U VERDERGAAT * Bewaar deze gebruikershandleiding op een veilige plaats voor eventuele toekomstige raadpleging. WAARSCHUWING Volg altijd de algemene voorzorgsmaatregelen op die hieronder worden opgesomd om te voorkomen dat u gewond raakt of zelfs sterft als gevolg van elektrische schokken, kortsluiting, schade, brand of andere gevaren.
• Vermijd het instellen van alle equalizerregelaars en faders op het maximum. Dit kan, afhankelijk van de toestand van de aangesloten apparaten, feedback veroorzaken en de luidsprekers beschadigen. • Vermijd dat er vreemde voorwerpen (papier, plastic, metaal, enz.) in de gaten of openingen van het apparaat vallen of worden gestoken (ventilatieopeningen, enz.). Als dit gebeurt, schakelt u het apparaat onmiddellijk uit en trekt u de stekker uit het stopcontact.
Inhoudsopgave — Gedeelte Bediening 1 Inleiding.................................................... 10 Dank u ..................................................................................10 Een overzicht van het PM5D-systeem.................................... 10 Verschillen tussen het model PM5D en het model PM5D-RH ................................................................. 11 Over de kanaalstructuur van de PM5D ................................... 12 Over de DSP5D .............................
9 Groeperen en linken ................................81 Over DCA-groepen en mute-groepen ............................. 81 Items in het gedeelte ASSIGN MODE .............................. 81 Items in de DCA-strip....................................................... 81 DCA-groepen gebruiken........................................................82 Kanalen aan DCA-groepen toewijzen ...................................... 82 DCA-groepen bedienen ............................................................
Inhoudsopgave — Gedeelte Naslagwerk Informatie op de display ............................ 163 Uitvoerfuncties ............................................243 Bovenste gedeelte van de display (altijd zichtbaar) ........ 163 Hoofdgedeelte van de display ....................................... 164 Onderste gedeelte van de display (altijd zichtbaar) ....... 164 OUTPUT PATCH-functie ................................................ 243 OUTPUT PATCH-scherm......................................................
Invoerfuncties .............................................277 Appendices ................................................. 317 INPUT PATCH-functie .................................................... 277 INPUT PATCH-scherm.......................................................... 277 DIRECT OUT PATCH-scherm .............................................. 278 INSERT PATCH-scherm ........................................................ 279 INSERT/DIRECT OUT POINT-scherm................................
Gedeelte Bediening 1 Inleiding Dank u Dank u voor de aanschaf van het Yamaha PM5D digitale mengpaneel en/of het Yamaha DSP5D digitale mengsysteem. Om optimaal gebruik te kunnen maken van de superieure functionaliteit van de PM5D/DSP5D en er lang en probleemloos plezier aan te kunnen beleven, adviseren wij u deze handleiding voor gebruik zorgvuldig te bestuderen. Bewaar de handleiding op een veilige plaats nadat u ze hebt gelezen.
1 Inleiding Verschillen tussen het model PM5D en het model PM5D-RH De PM5D is beschikbaar als het standaardmodel PM5D of als het model PM5D-RH waarvan de instellingen van de interne voorversterker kunnen worden geprogrammeerd. De modellen verschillen als volgt.
1 Inleiding Over de kanaalstructuur van de PM5D De PM5D is voorzien van de volgende ingangskanalen en uitgangskanalen. ❏ Ingangskanalen Dit gedeelte verwerkt ingangssignalen en stuurt ze naar de STEREO-bus of MIX-bussen. Er zijn 3 soorten ingangskanalen, zoals hieronder wordt beschreven. • Ingangskanalen 1–48 Deze kanalen worden gebruikt om monosignalen te verwerken. Standaard worden de ingangssignalen van de analoge mono-ingangen (INPUT-aansluitingen 1–48) aan deze kanalen toegewezen.
• De uitleg in hoofdstuk 5 en volgende van deze gebruikershandleiding is gebaseerd op de functionaliteit en bedieningsprocedures van de PM5D. Bijkomende uitleg over de DSP5D wordt alleen toegevoegd in gevallen waarbij er een opmerkelijk verschil is in functionaliteit of bedieningsprocedure. In gevallen waar het voor de hand ligt dat de bovengenoemde verschillen voor duidelijke verschillen in de bediening of de schermweergave zorgen, wordt uitleg voor de DSP5D weggelaten.
1 Inleiding Firmwareversies U kunt de meest recente firmware downloaden van de volgende Yamaha-website. http://www.yamahaproaudio.com/ Voor de PM5D of de DSP5D kunt u de versie van de firmware controleren in het scherm PREFERENCE 2 van de functie UTILITY (➥ p. 207). Voornaamste nieuwe functies in PM5D-firmware V2.0 De voornaamste nieuwe functies en verbeteringen die de upgrade naar firmware V2.0 met zich meebrengt zijn de volgende.
• • • • ❏ In-/uitgangsfuncties • In het scherm OUTPUT PATCH van de functie OUTPUT PATCH kunt u nu de routing van uitgangskanalen naar MIX OUT-aansluitingen 1–24 wijzigen. (➥ p. 243) • In het scherm INSERT POINT van de functie OUTPUT PATCH en het scherm INSERT/DIRECT OUT POINT van de functie INPUT PATCH werden een toets SET ALL en CLEAR ALL toegevoegd, • • 1 waardoor u alle kanalen kunt in- en uitschakelen met één enkele handeling. (➥ p.
2 Boven-, voor- en achterpanelen 2 Boven-, voor- en achterpanelen In dit hoofdstuk worden de namen en functies van elk deel van de PM5D/DSP5D beschreven. Meer informatie voor elk gedeelte van het bovenpaneel vindt u in de volgende hoofdstukken van dit bedieningsgedeelte. Raadpleeg het juiste hoofdstuk voor meer informatie.
O Gedeelte CUE/MONITOR Dit gedeelte selecteert de afluisterbron die wordt uitgevoerd via de MONITOR OUT-aansluitingen en wijzigt de niveaus. Dit gedeelte bepaalt ook het cuepunt en de afluistermethode die zal worden gebruikt als u op een [CUE]-toets voor een kanaal drukt (➥ p. 99). Boven-, voor- en achterpanelen 2 P Gedeelte OSCILLATOR/TALKBACK Dit gedeelte schakelt de oscillator of talkback in/uit en wijzigt het talkback-niveau (➥ p. 105).
2 Boven-, voor- en achterpanelen Achterpaneel 3 1 4 6 (model PM5D-RH) 2 (model PM5D) A INPUT-aansluitingen 1–48 (model PM5D) Dit zijn gebalanceerde XLR-3-31-ingangsaansluitingen voor de invoer van analoge audiosignalen van lijnniveau-apparaten of microfoons. Nominaal ingangsniveau is –60 dBu tot +10 dBu.
K STEREO OUT A/B-aansluitingen Dit zijn (gebalanceerde) XLR-3-32-aansluitingen die de analoge signalen van de STEREO A/B-kanalen uitvoeren. Het nominale uitgangsniveau is +4 dBu. 2 3 (koud) Boven-, voor- en achterpanelen XLR-contrastekker 8 7 2 (heet) 1 (massa) L MATRIX OUT-aansluitingen Dit zijn (gebalanceerde) XLR-3-32-aansluitingen die de analoge signalen van de MATRIX-kanalen 1–8 uitvoeren. Het nominale uitgangsniveau is +4 dBu.
2 Boven-, voor- en achterpanelen Q GPI-aansluiting Dit is een 25-pins D-sub-contra-aansluiting die communicatie met een extern GPI-compatibel apparaat toelaat. R RS422 REMOTE-aansluiting voorzien: AES/EBU-aansluitingen (1/2) (XLR-3-31) die AES/EBU-signalen ontvangen en een COAXIALaansluiting (3) (RCA-steekplug) die consumentensignalen (IEC60958) ontvangt.
Voorpaneel DSP5D 1 2 Opmerking 2 Boven-, voor- en achterpanelen • Gebruik een CAT5 STP (afgeschermde gedraaide kabel) om elektromagnetische storing te voorkomen. • DSP5D Editor en het DME-N Network-stuurprogramma die vereist zijn voor de verbinding met uw computer kunt u downloaden op de hieronder vermelde Yamaha-website. http://www.yamahaproaudio.com/ E WORD CLOCK IN/OUT-aansluitingen Dit zijn BNC-aansluitingen die word clock-signalen van en naar een extern apparaat ontvangen en versturen.
2 Boven-, voor- en achterpanelen Achterpaneel DSP5D A Ventilatieopeningen voor de koelingsventilator 1 Dit zijn de ventilatieopeningen voor de interne koelingsventilatoren van de DSP5D (op twee plaatsen). Let er bij het plaatsen van het apparaat op dat deze ventilatieopeningen niet worden geblokkeerd. B FAN-schakelaar Dit wisselt de rotatiesnelheid van de interne koelingsventilatoren van de DSP5D tussen HIGH en LOW. Voor normaal gebruik stelt u dit in op LOW.
3 Basisbediening van de PM5D Dit hoofdstuk legt de verschillende gebruikersinterfaces uit om de PM5D te bedienen. 3 Basisbediening van de PM5D Over de verschillende gebruikersinterfaces Basisparameters zoals het geluid van elk kanaal mixen en bewerken kunnen worden bediend met de faders en codeurs van het bovenpaneel. Om echter meer gedetailleerde instellingen te maken, dient u toegang te krijgen tot de geschikte functie en de parameterwaarden in de display te bewerken.
3 Basisbediening van de PM5D ❏ Schuifbalk Als de weergegeven items te groot zijn om in één scherm te passen, kunt u de schuifbalk gebruiken om het gedeelte dat momenteel niet wordt getoond, te bekijken. Data-invoergedeelte In het data-invoergedeelte vindt u alle regelaars terug die worden gebruikt voor het bewerken van instellingen en waarden in de display.
F Trackpad en linker-/rechterknop Elke toets (of toetsencombinatie) heeft de volgende functie: Deze toetsen worden gebruikt om de pijl te verplaatsen of om de gewenste parameter te selecteren. Houd de linker- of rechterknop van het trackpad ingedrukt terwijl u het trackpad bedient om een knopparameter in de display aan te passen. 3 G PHONES-aansluiting (hoofdtelefoon) Basisbediening van de PM5D Dit is een stereo-steekplugaansluiting voor het aansluiten van een hoofdtelefoon.
3 Basisbediening van de PM5D Basisbediening Dit gedeelte legt de basisprocedures uit die u in de PM5D-display kunt uitvoeren. In het algemeen zult u handelingen in de PM5D-display uitvoeren door onderstaande handelingen te combineren. Klikken Slepen De pijl naar een bepaalde parameter in het scherm verplaatsen en op de linker-/rechterknop van het trackpad drukken (of op de linker-/rechtermuisknop) wordt "klikken" genoemd.
Een bepaald scherm openen 3 U kunt toegang krijgen tot een bepaalde functie of een bepaald scherm in de display door een van de twee volgende methoden te gebruiken. Klik op een tabblad in het scherm om het gewenste scherm te selecteren. Klik op een tabblad ❏ Met de toetsen in het gedeelte DISPLAY ACCESS Druk in het gedeelte DISPLAY ACCESS op de toets met de gewenste functie. Het laatst gebruikte scherm voor de functie verschijnt.
3 Basisbediening van de PM5D 2 Om snel naar de buitenste rand van het huidige venster of naar een ander venster te gaan, houdt u de toets [SHIFT] ingedrukt en gebruikt u de toetsen CURSOR [√]/[®]/[π]/[†]. U verplaatst de cursor van het scroll-venster waarin hij zich momenteel bevindt in de richting van de toets waarop u hebt gedrukt. In het scherm scrollen Er wordt een schuifbalk weergegeven als niet alle items op één scherm kunnen worden getoond.
De knoppen bedienen Knoppen in de display worden gebruikt om parameters aan/uit te schakelen of om één van de meerdere keuzes te selecteren. De instelling van een knop of fader aanpassen Knoppen en faders in de display worden gebruikt om de waarde van bepaalde parameters aan te passen.
3 Basisbediening van de PM5D Een naam toewijzen U kunt op de PM5D een naam van vier tekens aan elk ingangskanaal of elke DCA-groep toewijzen alsook een titel aan een scene en bibliotheekgegevens tijdens het opslaan. Onderstaand scherm is bijvoorbeeld het venster LIBRARY STORE dat verschijnt als u een naam aan de INPUT EQ-bibliotheek toewijst. Volg de volgende procedure om tekens in dit scherm in te voeren. 3 Als u klaar bent met het invoeren van een naam, klikt u op de knop STORE.
4 Aansluitingen en set-up Dit hoofdstuk beschrijft voorbeelden van uitgebreide systemen aan de hand van de DSP5D, audioingangen/uitgangen en de set-up die nodig is als de PM5D/DSP5D voor het eerst wordt opgestart. Voorbeelden van systemen die met de DSP5D worden uitgebreid 4 Voorbeeld van eenvoudige ingangsuitbreiding (PM5D + één DSP5D-apparaat) PM5D + extern aangesloten invoeruitbreiding (PM5D + DCU5D + twee DSP5D-apparaten) • Dit systeem breidt het aantal ingangskanalen uit naar 96 mono + 8 stereo.
4 Aansluitingen en set-up Bediening via DSP5D Editor (één DSP5D-apparaat + pc) • Eén DSP5D-apparaat is op een pc aangesloten via een Ethernet CAT5-kabel, waarmee de DSP5D via de DSP5D Editor kan worden bediend.
Audio-aansluitingen Analoge audio-aansluitingen Model PM5D DSP5D Synthesizer Microfoon Microfoon Synthesizer Aansluitingen en set-up 4 Effectprocessor INPUT-aansluitingen 1–48 worden vooral gebruikt om microfoons of mono-lijnniveau-apparaten te verbinden. ST IN-aansluitingen 1–4 worden vooral gebruikt om stereo-lijnniveau-apparaten te verbinden. Ingangssignaalgevoeligheid, pad aan/uit en fantoomvoeding (+48V) aan/uit worden via het gedeelte AD IN van het bovenpaneel bediend (➥ p. 44).
4 Aansluitingen en set-up Analoge uitgangen PM5D/PM5D-RH Monitorluidsprekers Monitorluidsprekers PW800Wspanningsvoorziening MONITOR OUT C CUE OUT R L R L R L R L DC POWER INPUT LA 8 MIX OUT 7 6 5 MATRIX OUT 4 3 2 1 STEREO OUT Recorder, relaisapparaat, enz.
DSP5D Monitorluidsprekers (foldback) Aansluitingen en set-up 4 CASCADE IN Hoofdluidsprekers OUT IN 75Ω TERMINATED OUT IN OUT IN TX RX TX RX PW800W-spanningsvoorziening (voor externe reservespanningsvoorziening) Met de standaardinstellingen worden de signalen van de MIX-kanalen 1–22 via de OMNI OUT-aansluitingen 1–22 uitgevoerd en de signalen van het STEREO A-kanaal worden via de OMNI OUT-aansluitingen 23–24 uitgevoerd.
4 Aansluitingen en set-up Digitale ingangen/uitgangen R R L L OUT IN 2 N 75 ON OFF SMPTE COAXIAL USB THRU 2TR IN ANALOG OUT 1 3 2 1 3 AES/EBU AES/EBU COAXIAL AES/EBU AES/EBU IN 2TR OUT DIGITAL 2TR IN DIGITAL SLOT Digitale I/O-kaart 00.00.00.00 Cd-speler DAT DAT-recorder Digitale MTR/HDR PM5D/PM5D-RH Gebruik 2TR IN DIGITAL-aansluitingen 1–3 om digitale bronnen zoals cd-spelers of DAT-recorders aan te sluiten.
Een optionele kaart installeren Voordat u een kaart installeert, moet u op de Yamahawebsite controleren of het apparaat compatibel is met deze kaart en verifiëren hoeveel kaarten in combinatie met andere kaarten van Yamaha of derden kunnen worden geïnstalleerd. Yamaha-website: http://www.yamahaproaudio.com 4 U installeert als volgt een optionele mini-YGDAI-kaart. Zorg ervoor dat de voeding is uitgeschakeld. Draai de schroeven die de afdekkap van de sleuf op zijn plaats houden los en verwijder de afdekkap.
4 Aansluitingen en set-up Word clock-verbindingen en instellingen Dit gedeelte beschrijft de instellingen van de word clock om digitale audio tussen de PM5D/DSP5D en een extern digitaal apparaat te verzenden/ontvangen. Over de word clock Als digitale audiosignalen worden verzonden of ontvangen tussen meerdere apparaten, moeten de apparaten de audiosignalen verwerken met de overeenkomstige timing.
INT 96, INT 88.2, INT 48, INT 44.1 Deze instellingen selecteren de interne clock van de PM5D. Als u een van deze instellingen kiest, zal de PM5D als de word clock master werken. Stel uw externe apparaten indien nodig in zodat ze als word clock slave werken. W.CLOCK IN De PM5D volgt het word clocksignaal dat via de WORD CLOCK IN-aansluiting op het achterpaneel wordt ingevoerd.
4 Aansluitingen en set-up De standaardinstellingen van de huidige scene herstellen Als de PM5D/DSP5D in de standaardinstellingen staat, worden de ingangssignalen van de INPUT-aansluitingen 1–48 naar de ingangskanalen 1–48 geleid en de ingangssignalen van de ST IN-aansluitingen 1–4 worden naar de ST IN-kanalen geleid, zodat ze vervolgens via de STEREO-bus of MIX-bussen kunnen worden uitgevoerd.
5 Bewerkingen met ingangskanalen In dit hoofdstuk worden de functies en bediening van elk gedeelte met betrekking tot ingangskanalen uitgelegd. Over de ingangskanalen Het ingangskanaalgedeelte verwerkt de signalen die via de ingangsrouting worden ingevoerd en voert ze dan uit naar de STEREO- of MIX-bussen. Er zijn 3 soorten ingangskanalen, zoals hieronder wordt beschreven. 5 Ingangskanalen 1–48 Bewerkingen met ingangskanalen Deze kanalen worden gebruikt om monosignalen te verwerken.
5 Bewerkingen met ingangskanalen FX RTN-kanalen 1–4 Deze kanalen worden vooral gebruikt om de retoursignalen (stereo) van de interne effecten te verwerken. Als de ingangsrouting op standaard is ingesteld, worden de linker en rechter kanalen van interne effecten 1–4 toegewezen aan deze kanalen. • INPUT PATCH Hiermee wordt een ingangssignaal aan het ingangskanaal toegewezen. • ø (Phase) Hiermee wordt geschakeld tussen de fasen van het ingangssignaal.
Gedeelte AD IN Het gedeelte AD IN converteert de signalen die worden ingevoerd via de INPUT-aansluitingen 1–48 en ST INaansluitingen 1–4 van het achterpaneel naar AD en verstuurt ze naar het gedeelte ingangsrouting. De structuur van dit gedeelte verschilt tussen het model PM5D en het model PM5D-RH.
5 Bewerkingen met ingangskanalen Model PM5D-RH Model PM5D-RH/DSP5D Op het model PM5D-RH/DSP5D worden de voorversterkers ingesteld met behulp van de display. 1 2 1 3 Druk herhaaldelijk op de toets [SYS/W.CLOCK] van het gedeelte DISPLAY ACCESS totdat het scherm HA verschijnt. HA A [+48V ON/OFF]-led Deze led licht op als er fantoomvoeding (+48 V) wordt geleverdaandeovereenkomstigeINPUT-aansluitingen 1–48 of ST IN-aansluitingen 1–4.
INPUT channel strip De INPUT channel strip is het gedeelte waarmee u de hoofdparameters van de ingangskanalen kunt bedienen. De structuur van dit gedeelte wordt in het onderstaande diagram weergegeven. Kies de laag CH 1-24 als u ingangskanalen 1–24 wilt bedienen of de laag CH 25-48 als u de ingangskanalen 25–48 wilt bedienen. Opmerking Als de console via een cascadeverbinding op een DSP5D is aangesloten, kunt u met door de gebruiker gedefinieerde toetsen (➥ p. 148) of met de toets FADER MODE (➥ p.
5 Bewerkingen met ingangskanalen H Fader Deze 100 mm-fader geeft het ingangsniveau van het ingangskanaal aan. I [CUE]-toets Hiermee kunt u het signaal van het ingangskanaal via een cue-monitor beluisteren. J [TO ST]-led Deze led licht op als er een signaal wordt verzonden van het ingangskanaal naar de STEREO-bus. K [COMP]-led Hiermee wordt de actieve status van de compressor voor het ingangskanaal aangegeven.
ST IN/FX RTN channel strip In dit gedeelte kunt u de ST IN- en FX RTN-kanalen bedienen. De structuur van dit gedeelte ziet u in het onderstaande diagram. Kies de ST IN-laag als u de ST IN-kanalen wilt bedienen, of de FX RTN-laag als u de FX RTN-kanalen wilt bedienen. Opmerking Als de console via een cascadeverbinding op een DSP5D is aangesloten, kunt u met door de gebruiker gedefinieerde toetsen (➥ p. 148) of met de toets FADER MODE (➥ p. 149) een DSP5D-laag te selecteren.
5 Bewerkingen met ingangskanalen Gedeelte FADER FLIP/ENCODER MODE In het gedeelte FADER FLIP/ENCODER MODE kunt u de parameter die is toegewezen aan de codeurs wijzigen. U kunt ook de parameters die zijn toegewezen aan de faders en codeurs verwisselen. Items in het gedeelte FADER FLIP/ ENCODER MODE A FADER [FLIP]-toets Als deze toets is ingeschakeld, worden de parameters van de faders en codeurs verwisseld. B Indicator codeurmodus Hiermee wordt het nummer van de MIX-bus (1–24) aangegeven.
Verschillende manieren om de ingangskanalen te bedienen De functie van de codeurs selecteren De fader- en codeurfuncties wisselen Als de PM5D op standaard is ingesteld, controleren de codeurs van de INPUT en ST IN/FX RTN channel strip zendniveaus van MIX-bussen 1–24. U kunt de verschillendeENCODERMODE-toetsenechtergebruiken om een van de volgende functies te kiezen voor de codeurs.
5 Bewerkingen met ingangskanalen Een signaal versturen van een ingangskanaal naar de STEREO-bus U moet de INPUT channel strip of de ST IN/FX RTN channel strip als volgt gebruiken om een ingangskanaalsignaal naar de STEREO-bus te versturen. De onderstaande uitleg gebruikt een ingangskanaal als voorbeeld, maar de basisprocedure is vrijwel dezelfde als u een ST IN- of FX RTN-kanaal gebruikt. 1 2 4 Verhoog de overeenkomstige fader van de INPUT channel strip.
Signalen van ingangskanalen of ST IN/FX RTN-kanalen kunnen worden verstuurd naar de gewenste MIX-bus. Dit kunt u doen door het zendniveau van alle ingangskanalen naar een specifieke MIX-bus op te geven of door het zendniveau van een specifiek ingangskanaal naar alle MIX-bussen op te geven. In dit voorbeeld wordt een ingangskanaal als zendbron gebruikt, maar de basisprocedure is vrijwel dezelfde voor een ST IN- of FX RTN-kanaal.
5 Bewerkingen met ingangskanalen 4 Schakelt de signalen verstuurd van het ingangskanaal naar de MIX-bus in/uit. Past het zendniveau aan van het signaal dat van het ingangskanaal naar de MIXbus wordt gestuurd. MIX-bus Om het signaal uit te schakelen dat van een specifiek kanaal naar de MIX-bus wordt gestuurd, drukt u op de toets MIX [ON] om het uit te schakelen. Druk één keer op de toets MIX [ON] om het kanaal opnieuw in te schakelen.
Paren inschakelen/uitschakelen Mono-ingangskanalen kunnen worden gekoppeld om hun hoofdparameters te linken. Er zijn twee soorten 'paren', maar u kunt slechts één soort gebruiken. • Modus Horizontaal paren Met deze modus kunt u aangrenzende oneven/even kanalen paren (standaardinstelling). ❏ Horizontaal paren Hieronder wordt uitgelegd hoe u paren van aangrenzende oneven/even kanalen kunt maken of losmaken.
5 Bewerkingen met ingangskanalen U kunt terugkeren naar de modus "horizontaal paren" door op de knop HORIZONTAL PAIR te klikken om hem in te schakelen. Tip Als u wisselt tussen de modi verticaal en horizontaal paren, wijzigen de ingangskanalen maar niet de kanaalnamen en parameterwaarden. 4 Houd de toets [SHIFT] van het datainvoergedeelte ingedrukt en druk vervolgens op de toets [SEL] van één van de kanalen die u wilt paren. Er verschijnt een venster waarin u kunt selecteren hoe het paren moet gebeuren.
6 Bewerkingen met uitgangskanalen In dit hoofdstuk worden de functies en bediening van elk gedeelte met betrekking tot uitgangskanalen uitgelegd. Over de uitgangskanalen Uitgangskanalen mengen de signalen die van ingangskanalen worden gezonden, enz. en sturen ze naar de overeenkomstige uitgangsaansluitingen of uitgangsbussen. Er zijn drie soorten uitgangskanalen, zoals hieronder wordt beschreven. Opmerking De DSP5D heeft geen MIX OUT-aansluitingen, MATRIX OUT-aansluitingen of STEREO OUT-aansluitingen.
6 Bewerkingen met uitgangskanalen MATRIX-kanalen 1–8 Het zenden van de signalen van MIX-kanalen of STEREO A/B-kanalen naar MATRIX-bussen gebeurt via deze kanalen naar de MATRIX OUT-aansluitingen. • 8 BAND EQ (8-bands equalizer) (MIX-kanalen en STEREO A/B-kanalen) Dit is een achtbands (vier bovenbanden + vier onderbanden) parametrische EQ. • 4 BAND EQ (4-bands equalizer) (MATRIX-kanalen) Dit is een vierbands (HIGH, HIGH MID, LOW MID, LOW) parametrische EQ.
Gedeelte MIX Het gedeelte MIX past het zendniveau aan van de signalen die via de ingangskanalen naar de MIX-bussen worden gezonden en wijzigt het uitgangsniveau van de MIX-kanalen. van het signaal dat wordt verzonden van het huidige geselecteerde ingangskanaal naar de MIX-bussen. Andere regelaars dan 4–6 kunnen niet worden gebruikt. Als de toets [MIX MASTER] is ingeschakeld, kunt u met de regelaars van het gedeelte MIX het uitgangsniveau en de aan/uit-status van de MIXkanalen bewerken.
6 Bewerkingen met uitgangskanalen 6 Tip Het detectiepunt (meetpunt) van de signaalniveaus dat wordt weergegeven door de meters, kan worden gewijzigd indien gewenst. Zie p. 109 voor meer informatie. ❏ Signalen van MIX-kanalen naar MATRIXbussen versturen U kunt als volgt een signaal dat wordt verzonden van een ingangskanaal naar een MIX-bus, naar een MATRIX-bus uitvoeren.
Gebruik de codeurs van het gedeelte MATRIX om het zendniveau aan te passen 5 Om de pan aan te passen van het signaal dat wordt verzonden van het MIX-kanaal naar de STEREO-bus, drukt u op de toets MIX [SEL] van het gewenste MIX-kanaal en draait u aan de codeur STEREO [PAN] in het gedeelte SELECTED CHANNEL. 6 Draai aan de MIX-codeur om het signaalniveau dat naar de STEREO-bus wordt verzonden, aan te passen.
6 Bewerkingen met uitgangskanalen Signalen verzonden van een ingangskanaal naar een MIX-bus van het type VARI • Als de MIX-bus van het type VARI niet is gekoppeld Als de toets [MIX SEND] is ingeschakeld, passen de MIX-codeurs het zendniveau van de signalen aan die worden verzonden van het huidige geselecteerde ingangskanaal naar de overeenkomstige MIX-bus.
STEREO A/B channel strip Met de STEREO A/B channel strip kunt u de signalen van de STEREO A/B-kanalen naar de MATRIX-bus zenden en het uitgangsniveau van de STEREO A/B-kanalen aanpassen. Items in de STEREO A/B channel strip A [TO MATRIX]-led Deze led licht op als er een signaal wordt verzonden van het STEREO-kanaal naar de MATRIX-bus. B [COMP]-led Dit geeft de werkingsstatus van de compressor van het STEREO-kanaal aan.
6 Bewerkingen met uitgangskanalen Handelingen in de STEREO A/B channel strip ❏ Signalen van de STEREO A/B-kanalen naar uitgangsaansluitingen versturen ❏ Signalen van de STEREO A/B-kanalen naar MATRIX-bussen versturen U kunt als volgt de signalen die worden verzonden van ingangskanalen of MIX-kanalen naar de STEREO-bus, uitvoeren via STEREO OUT-aansluitingen A/B. U kunt als volgt het signaal van de STEREO A/B-kanalen naar de MATRIX-bussen zenden.
Gedeelte MATRIX In het gedeelte MATRIX kunt u de zendniveaus van de MIX-kanalen naar MATRIX-bussen aanpassen, alsook het uitgangsniveau van de MATRIX-kanalen. 2 1 2 Druk in het gedeelte MATRIX op de MATRIX [ON]-knoppen om het (de) gewenste MATRIXkana(a)l(en) in te schakelen. 3 Draai aan de codeurs van het gedeelte MATRIX om het uitgangsniveau van de MATRIX-kanalen aan te passen. De signalen verzonden naar de MATRIX-bus(sen), worden vanaf de overeenkomstige MATRIX OUTaansluiting(en) verstuurd.
6 Bewerkingen met uitgangskanalen Signalen verzonden van MIX-kanalen en STEREO A/B-kanalen naar MATRIX-bussen • Als MATRIX-kanalen niet zijn gekoppeld Als u de toets [SEL] van een bepaald MIX-kanaal of STEREO A/B-kanaal ingedrukt houdt om de zendniveaus van dat kanaal naar alle MATRIXbussen aan te passen, wijzigen de MATRIX-codeurs het zendniveau naar de overeenkomstige MATRIXbus.
7 Het gedeelte Selected Channel gebruiken In dit hoofdstuk wordt uitgelegd hoe u het gedeelte SELECTED CHANNEL kunt gebruiken om de ingangskanalen en uitgangskanalen te besturen. Over het gedeelte SELECTED CHANNEL Met het gedeelte SELECTED CHANNEL kunt u de mixparameters van het huidige geselecteerde ingangskanaal of uitgangskanaal bewerken; het komt overeen met een kanaalmodule van een conventionele analoge mixer.
7 Het gedeelte Selected Channel gebruiken F Toets CH [DEC] G Toets CH [INC] CHANNEL SELECT Hier kunt u kanalen selecteren of kopiëren. 1 2 3 5 4 6 7 De toets CH [DEC] verlaagt het huidige geselecteerde kanaalnummer en de toets CH [INC] verhoogt het.
GAIN/ATTENUATION/ø (Versterking / Verzwakking / Fase) Hier kunt u de voorversterker, post-AD-conversieverzwakker en faseparameters voor het huidige geselecteerde kanaal bewerken. Dit gedeelte is alleen beschikbaar als een ingangskanaal is geselecteerd. C Toets [ø] Deze schakelt de fase van het geselecteerde ingangskanaal. Als deze knop ingeschakeld is, wordt de fase omgekeerd. NOISE GATE Hier kunt u de parameters van de noise gate bewerken voor het geselecteerde kanaal.
7 Het gedeelte Selected Channel gebruiken J Codeur GATE [RANGE] Geeft de hoeveelheid verzwakking aan bij het sluiten van de gate. STEREO Hier kunt u de aan/uit-status van het signaal regelen dat van het geselecteerde kanaal naar de STEREO-bus wordt gestuurd en de panregeling aanpassen. 2 1 COMPRESSOR Hier kunt u de compressorparameters voor het geselecteerde kanaal bewerken. Dit gedeelte is alleen beschikbaar als een ander kanaal dan een FX RTN-kanaal is geselecteerd.
J Codeur COMP [GAIN] Tip Geeft de versterking van het signaal aan nadat het de compressor is gepasseerd. HPF (High Pass Filter) • Ingangskanalen voorzien ook een HPF die onafhankelijk werkt van de vierbands EQ. • Uitgangskanalen hebben geen onafhankelijke HPF maar laten u het type LOW-band naar HPF omschakelen. • Het equalizertype naar HPF of LPF omschakelen kan in het scherm EQ PARAM worden uitgevoerd (➥ p.
7 Het gedeelte Selected Channel gebruiken E Codeur EQ [Q] H Codeur EQ [GAIN] Wijzigt de Q (helling) van elke band. Deze codeur doet niets voor bands waarvan het EQ-type op shelving, LPF of HPF is ingesteld. Past de hoeveelheid versterking/verzwakking aan van elke band. I Toets [ F Codeur EQ [FREQUENCY] ] Als deze toets is ingeschakeld, wordt het overeenkomstige LOW-band EQ-type overgeschakeld naar een shelving-type. In dit geval heeft de LOW-band knop EQ [Q] geen functie.
Tip Werking van de compressor • Het type van de huidige geselecteerde compressor wordt in het scherm COMP PARAM weergegeven (➥ p. 253, 291). • Het scherm COMP LIBRARY voorziet ook andere bibliotheekinstellingen die geschikt zijn voor een grote verscheidenheid aan instrumenten en doeleinden. Instellingen die u bewerkt kunnen ook in de bibliotheek worden opgeslagen. • Raadpleeg de appendices voor meer uitleg over elk type compressor (➥ p. 322).
7 Het gedeelte Selected Channel gebruiken Werking van de gate 4 Klik op de knop RECALL onderaan rechts van de bibliotheeklijst nadat u een bibliotheekitem hebt geselecteerd. Het bibliotheekitem dat u in stap 3 hebt geselecteerd, wordt teruggeroepen naar het kanaal dat u in stap 1 hebt geselecteerd. 5 Druk op de toets GATE [ON] in het gedeelte SELECTED CHANNEL om de led te doen branden. De gate van het geselecteerde kanaal wordt geactiveerd.
Tip Werking van EQ/HPF 1 Druk op een [SEL]-toets om het kanaal te selecteren dat u wilt besturen. Vierbands EQ (HIGH, HIGH MID, LOW MID, LOW) is voorzien op alle ingangskanalen en op de MATRIXkanalen. Achtbands EQ is voorzien op MIX-kanalen en STEREO A/B-kanalen. (Besturing is opgedeeld in UPPER- en LOWER-gedeelten van elk vier bands.) 2 Zorg ervoor dat de toets EQ [ON] is Toets EQ ingeschakeld in het [ON] gedeelte SELECTED Toets EQ CHANNEL.
8 Handelingen met Input Patch / Output Patch 8 Handelingen met Input Patch / Output Patch Dit hoofdstuk geeft uitleg over hoe u de instellingen voor input patch en output patch kunt bewerken en hoe u insert-aansluitingen en rechtstreekse uitgangen gebruikt. De instellingen voor input patch wijzigen In het gedeelte input patch kunt u ingangspoorten aan ingangskanalen toewijzen. In de standaardinstellingen van de PM5D wijzen de instellingen voor input patch de volgende signalen aan ingangskanalen toe.
4 Klik op de plaats in het raster waar de gewenste patch-bron en patch-bestemming elkaar kruisen. De verticale en horizontale rode lijnen duiden aan waar de cursor zich in het raster bevindt. In het gedeelte SELECTED PATCH linksboven in het scherm ziet u de ingangspoort en het ingangskanaal waar de cursor zich in het raster bevindt. Nummer ingangskanaal Naam ingangskanaal 5 Klik op de knop OK in het venster. De nieuwe patch wordt verwerkt en een symbool " " verschijnt in het overeenkomstige raster.
8 Handelingen met Input Patch / Output Patch 3 Gebruik de verticale schuifbalk om de uitgangspoort met patch-bron weer te geven. In de verticale richting van het scherm ziet u de uitgangskanalen met patch-bron.
Een extern apparaat in een kanaal tussenvoegen U kunt een effectprocessor of een ander extern apparaat in de signaalroute van een ingangs- of uitgangskanaal tussenvoegen. Hierbij kunt u voor elk kanaal de ingangs- of uitgangspoort en het insert I/O-punt die u wilt gebruiken, opgeven.
8 Handelingen met Input Patch / Output Patch De insert-out en insert-in toewijzen 3 Hier wordt beschreven hoe u insert-aansluitingen maakt aan de hand van een voorbeeld waarbij een extern apparaat dat is aangesloten op een AD/DA-kaart, wordt ingevoegd in een ingangskanaal. De procedure is echter hetzelfde als wanneer u een extern apparaat in een uitgangskanaal invoegt. Het enige verschil is dat u een scherm voor uitgangskanalen gebruikt.
5 Selecteer een van de volgende als het insert I/O-punt voor elk kanaal en schakel de overeenkomstige knop in. PRE EQ Onmiddellijk vóór de EQ POST EQ Onmiddellijk na de EQ PRE DELAY Onmiddellijk vóór de vertraging POST FADER Onmiddellijk na de fader Het geselecteerde punt wordt weergegeven door de grafiek bovenaan het scherm. Het INS-symbool geeft het insert I/O-punt weer voor het kanaal waar de cursor zich bevindt. Selecteer het insert I/O-punt voor elk kanaal.
8 Handelingen met Input Patch / Output Patch Het signaal van een ingangskanaal rechtstreeks uitvoeren Hieronder wordt beschreven hoe het signaal dat wordt ingevoerd in een ingangskanaal of ST IN-kanaal, rechtstreeks kan worden uitgevoerd via de gewenste uitgangsaansluiting. 1 Druk in het gedeelte DISPLAY ACCESS meerdere keren op de toets INPUT [PATCH] om toegang te krijgen tot het scherm DIRECT OUT PATCH (functie INPUT PATCH) dat hieronder is afgebeeld.
9 Groeperen en linken Dit hoofdstuk geeft uitleg over DCA-groepen en mute-groepen waarmee u het mute-niveau van meerdere kanalen tegelijkertijd kunt bedienen, en over EQ Link en Compressor Link waarmee u EQ- of compressorparameters van meerdere kanalen kunt linken. Over DCA-groepen en mute-groepen Items in de DCA-strip De DCA-strip dient om DCA-groepen 1–8 te bedienen. 1 9 2 Groeperen en linken U kunt acht DCA-groepen en acht mute-groepen gebruiken om meerdere kanalen tegelijkertijd te gebruiken.
9 Items in de DCA-strip F Toets DCA [CUE] Deze toets wordt gebruikt om alle kanalen die zijn toegewezen aan deze DCA-groep, te controleren. DCA-groepen gebruiken Hier wordt uitgelegd hoe u kanalen aan DCA-groepen toewijst en de DCA-faders gebruikt om deze te bedienen.
DCA-groepen bedienen 2 Gebruik de faders van de channel strip om de relatieve niveaus tussen de kanalen aan te passen die horen bij de DCA-groep die u wilt gebruiken. 3 Bedien de DCA-fader van de DCA-groep die u wilt gebruiken. Het niveau van de kanalen die aan deze DCA-fader zijn toegewezen, wijzigen terwijl de niveauverschillen die u in stap 2 hebt ingesteld, behouden blijven. 4 Als u een DCA-groep wilt dempen, drukt u op de toets [MUTE] van deze DCA-groep in de DCA-strip.
9 Items in de DCA-strip ❏ De kanalen selecteren die bij een bepaalde mute-groep horen 1 2 3 Druk in het gedeelte ASSIGN MODE op de toets ASSIGN MODE [MUTE]. De toets ASSIGN MODE [MUTE] knippert. In het gedeelte SCENE MEMORY, knippert de MUTE MASTER-led ook. Terwijl deze toets knippert, kunt u de toets [CUE] van elk kanaal gebruiken om dat kanaal aan een mute-groep toe te wijzen.
EQ Link en Compressor Link gebruiken EQ Link en Compressor Link zijn functies die respectievelijk de EQ-parameters of compressorparameters van meerdere kanalen linken. Door het bewerken van de EQ- of compressorparameters van eender welk kanaal dat bij een linkgroep hoort, worden de andere kanalen in die linkgroep op dezelfde manier bewerkt.
9 Items in de DCA-strip 2 Klik in het raster waar het gewenste kanaal (toewijzingsbron) en de gewenste linkgroep (toewijzingsbestemming) elkaar kruisen. Een symbool " " verschijnt in het overeenkomstige raster. Klik nogmaals op het symbool " " om de toewijzing te annuleren. Bij EQ link-groepen voor uitgangskanalen kunnen MIX-kanalen en STEREO A/B-kanalen alleen aan groepen A-F worden toegewezen en MATRIX-kanalen kunnen alleen aan groepen G/H worden toegewezen (onbeschikbare rasters worden uitgegrijsd).
10 Scenegeheugen In dit hoofdstuk wordt uitgelegd hoe u de mixparameters van de PM5D als "scenes" opslaat en oproept. Over scenes De PM5D kan de huidige status van zijn mixparameters als een "scene" opslaan en oproepen. Aan scenes wordt een scenenummer toegewezen van 000 tot 500. Scene 000 is een alleen lezen-bestand en kan niet worden overschreven. Andere scenenummers kunnen vrij worden overschreven.
10 Scenegeheugen Items in het gedeelte SCENE MEMORY In het gedeelte SCENE MEMORY kunt u mixparameters als scenegeheugens opslaan en oproepen. In dit gedeelte worden ook mute-handelingen voor mute-groepen 1–8 uitgevoerd. C SCENE MEMORY [PREVIEW]-toets 2 3 4 5 6 1 7 8 A SCENE MEMORY-toetsen [1]–[8] De functie van deze toetsen is afhankelijk van de selectie van de knoppen DIRECT RECALL en MUTE MASTER rechtsonder op het display.
Scenegeheugens gebruiken Gezien de standaardoptie in de bewerkte bibliotheekinstellingen wordt opgeslagen als u een scene opslaat, kiest u NEW (nieuw selecteer een ongebruikte bibliotheek) of OVERWRITE (overschrijven - selecteer de originele bibliotheek). Overzicht HAOverzicht bibliotheek Overzicht bibliotheek bibliotheek ingangsrouting uitgangsrouting Een scene opslaan Hieronder leest u hoe u de huidige mixinstellingen (de huidige scene) in een scenegeheugen kunt opslaan.
10 Scenegeheugen Een scene oproepen 1 Gebruik de SCENE MEMORY-toetsen [π]/[†] om het scenenummer dat u wilt oproepen, te selecteren. Als u een nieuw scenenummer selecteert, knipperen het scenenummer en de naam weergegeven bovenaan het display alsook het scenenummer weergegeven door de scenenummerindicator in het gedeelte SCENE MEMORY. 2 Druk op de toets SCENE MEMORY [RECALL]. Er wordt gevraagd om de oproephandeling te bevestigen.
De functie Auto Store gebruiken Als u onder de standaardinstellingen van de PM5D op de toets SCENE MEMORY [STORE] drukt, wordt het venster SCENE STORE geopend, waar u de scene een naam kunt geven en opslaan. Als u de functie Automatisch opslaan inschakelt, kunt u opslaan door gewoon tweemaal op de toets SCENE MEMORY [STORE] te drukken. Dit is de procedure.
10 Scenegeheugen 5 Druk op één van de toetsen SCENE MEMORY [1]–[8] in het gedeelte SCENE MEMORY van het mengpaneel. De led van de overeenkomstige toets gaat branden en de scene die aan deze toets is toegewezen, wordt opgeroepen.
❏ Overige parameters 1 4 Zet linksboven in het scherm de knop SELECTIVE RECALL ENABLE/DISABLE op ENABLE. Als de knop op ENABLE is gezet, is de functie Selective recall van toepassing op later opgeslagen scenes. 5 Sla de huidige scene op. De instellingen voor het scherm SELECTIVE RECALL worden als een deel van de scene opgeslagen. Als u deze scene oproept, worden alleen de geselecteerde kanalen/ parameters uitgesloten van oproephandelingen (of kunnen alleen deze worden opgeroepen).
10 Scenegeheugen De functie Recall Safe gebruiken "Recall Safe" is een functie waarmee u alleen bepaalde parameters/kanalen van oproephandelingen kunt uitsluiten. Dit verschilt van de instellingen voor Selective Recall (➥ p. 92), die van toepassing zijn op individuele scenes. Instellingen voor Recall Safe daarentegen zijn van toepassing op alle scenes. 1 Druk in het gedeelte DISPLAY ACCESS meerdere keren op de toets [SCENE] om toegang te krijgen tot het scherm RECALL SAFE dat hieronder is afgebeeld.
De functie Fade gebruiken "Fade" is een functie die de fader en pan gelijkmatig naar nieuwe waarden wijzigt in een bepaalde tijdspanne als u een scene oproept. De instellingen van de functie Fade worden voor elke scene apart bepaald. 1 Druk in het gedeelte DISPLAY ACCESS meerdere keren op de toets [SCENE] om toegang te krijgen tot het scherm FADE TIME dat hieronder is afgebeeld. In dit scherm kunt u de kanalen selecteren waarop de functie Fade van toepassing is en de fade-tijd en starttijd opgeven.
10 Scenegeheugen De functie Tracking Recall gebruiken "Tracking Recall" is een functie die een opgegeven offsetwaarde aan elke fader- of niveauwaarde toevoegt als een scene wordt opgeroepen. Instellingen voor Tracking Recall zijn van toepassing op alle scenes. Als het originele niveau van een bepaalde geluidsbron bijvoorbeeld is gewijzigd of als een acteur is vervangen, kunt u met deze functie gemakkelijk het niveau van dat bepaalde kanaal voor alle scenes aanpassen.
De functie Global Paste gebruiken "Global Paste" is een functie waarmee u instellingen van het gewenste kanaal of de gewenste parameter van de huidige scene kunt kopiëren naar de scenegegevens in het geheugen (meerdere selecties zijn mogelijk). Zo kunnen wijzigingen in de huidige scene gemakkelijk worden toegepast op scenes die al zijn opgeslagen. 1 Druk in het gedeelte DISPLAY ACCESS meerdere keren op de toets [SCENE] om toegang te krijgen tot het scherm GLOBAL PASTE dat hieronder is afgebeeld.
10 Scenegeheugen • Als PASTE MODE = DCA, GEQ, EFFECT Selecteer DCA-groepen, GEQ-modules en interne effecten. 5 Klik op de knop PASTE. De geselecteerde items van de huidige scene worden in de scene(s) van het geheugen geplakt. Opmerking • Als de parameterinstellingen verschillend zijn voor de kopieerbron en de bestemming, worden mogelijk uitzonderingen gemaakt als de gegevens worden geplakt (➥ p. 188). • Alleen de parameters geselecteerd door PASTE MODE worden geplakt.
11 Monitor en Cue In dit hoofdstuk vindt u uitleg over de Monitor- en Cue-functies van de PM5D. Over de gedeelten MONITOR en CUE Het gedeelte MONITOR verzendt het geselecteerde signaal als de afluisterbron naar de MONITOR OUTaansluitingen. U kunt de volgende signalen als afluisterbron selecteren.
11 Monitor en Cue • MONITOR SELECT Selecteert de afluisterbron. • MONITOR DELAY Vertraagt het afluistersignaal. • CUE OUT DELAY Vertraagt het cue-signaal. • METER Schakelt het signaal om dat in het metergedeelte of in de display wordt weergegeven. • DIM (dimmer) Verzwakt het monitor/cue-signaal met een vaste waarde. • OUT ATT. (uitgangsverzwakker) Verzwakt/versterkt het monitor/cue-signaal. • ON (aan/uit) Schakelt het afluistersignaal in/uit.
Een signaal afluisteren 4 Hier vindt u uitleg over hoe u het gedeelte MONITOR kunt gebruiken om de gewenste bron af te luisteren. 1 Zorg ervoor dat uw afluistersysteem op het achterpaneel is aangesloten op de MONITOR OUT-aansluitingen L/R/C. Als u met behulp van een hoofdtelefoon wilt afluisteren, moet u die op de PHONES-aansluiting op het bovenpaneel of voorpaneel aansluiten.
11 Monitor en Cue De cue-/solofuncties gebruiken Items in het gedeelte CUE Over de modus CUE en de modus SOLO 1 4 2 5 3 A Leds [INPUT]/[DCA]/[OUTPUT] Deze leds geven de afluisterstatus aan. Zelfs als een toets [CUE] is ingeschakeld, licht de led van de groep waartoe de toets behoort op. Als er een speciaal Cuesignaal zoals KEY IN CUE of EFFECT CUE actief is, lichten de drie leds op. B Toets [SOLO] Deze toets selecteert hoe het afluisteren gebeurt als u de [CUE]-toetsen gebruikt.
Cue- en sologroepen De cue- en solosignalen van de PM5D kunnen in de volgende vier groepen worden ingedeeld. • INPUT CUE-groep Deze groep bestaat uit de cue-/solosignalen van ingangskanalen. Deze groep wordt actief als er op een [CUE]-toets van een ingangskanaal, ST IN-kanaal of FX RTN-kanaal wordt gedrukt om hem in te schakelen. Toets [CUE] ingangskanaal Toets [CUE] ST IN/FX RTN-kanaal • DCA CUE-groep Deze groep bestaat uit de cue-/solosignalen van DCAgroepen.
11 Monitor en Cue De Cue-functie gebruiken In dit gedeelte wordt uitgelegd hoe u de toets [CUE] van een gewenst kanaal of een DCA-groep kunt gebruiken om het Cue-signaal af te luisteren. 3 Zorg ervoor dat de toets [SOLO] in het gedeelte CUE uitgeschakeld is. 4 Druk op de toets [CUE] van een kanaal of DCAgroep dat/die u wenst te gebruiken om hem in te schakelen. Het cue-signaal van het overeenkomstige kanaal wordt via de CUE OUT-aansluitingen en de MONITOR OUT-aansluitingen uitgevoerd.
12 Talkback en oscillator In dit hoofdstuk wordt uitgelegd hoe u talkback en oscillator kunt gebruiken. Over de gedeelten TALKBACK/OSCILLATOR Met de gedeelten TALKBACK en OSCILLATOR kunt u het signaal van een microfoon die is aangesloten op de TALKBACKaansluiting zenden of het signaal van een testoscillator naar de gewenste uitgangsaansluitingen zenden.
12 Talkback en oscillator Talkback gebruiken U kunt als volgt het talkback-signaal van de TALKBACK-aansluiting naar de gewenste bus(sen) zenden: 1 Druk herhaaldelijk op de toets [MON/CUE] in het gedeelte DISPLAY ACCESS totdat het scherm TALKBACK verschijnt. TALKBACK Gedeelte TALKBACK Gedeelte BUS ASSIGN 4 Druk op de toets TALKBACK [ON] in het gedeelte TALKBACK van het paneel om talkback in te schakelen.
De oscillator gebruiken De PM5D is uitgerust met een testoscillator. Door het uitvoeren van het oscillatorsignaal naar de gewenste bus kunt u de werking van aangesloten toestellen controleren of de akoestiek van een ruimte testen. 1 Druk herhaaldelijk op de toets [MON/CUE] in het gedeelte DISPLAY ACCESS totdat het scherm OSCILLATOR verschijnt. OSCILLATOR 4 Klik op een knop in het gedeelte BUS ASSIGN om de uitvoerbestemming van het oscillatorsignaal te selecteren.
13 Meters 13 Meters Dit hoofdstuk legt de bediening van de meters uit. Items in het metergedeelte Het metergedeelte geeft de ingangsniveaus van de ingangskanalen en de uitgangsniveaus van de uitgangskanalen weer.
Het meetpunt wijzigen Het meetpunt van de niveaumeters (i.e. de positie waarop het niveau wordt gedetecteerd) kan afzonderlijk worden opgegeven voor ingangskanalen en uitgangskanalen.
13 Meters De versterkingsreductie van de interne poorten en compressors bekijken De hoeveelheid versterkingsreductie die door de poorten/compressors van de ingangskanalen wordt geproduceerd en de hoeveelheid versterkingsreductie die door de compressors van de uitgangskanalen wordt geproduceerd, kunnen in de display worden bekeken.
14 Effecten Dit hoofdstuk legt de functionaliteit en bediening van de interne effecten van de PM5D uit. Over de interne effecten De PM5D bevat acht modules voor interne effecten. Voor elke module kunt u een van de 55 effecttypen kiezen die de module gebruikt. Opmerking De acht effecten kunnen ook worden gebruikt als GEQmodules (➥ p. 119). Om een intern effect via send/return te gebruiken, wijst u de MIX-kanaaluitgang toe aan de effectingang, en de effectuitgang aan een kanaalingang.
14 Effecten Een intern effect via een MIX-bus gebruiken Dit gedeelte legt uit hoe u een intern effect via een MIXbus gebruikt. We kiezen als voorbeeld effect 1, wijzen MIXbus 1 toe aan de effectingang en de effectuitgang aan de FX RTN-kanalen 1/2. 1 4 Druk in het gedeelte DISPLAY ACCESS herhaaldelijk op de toets INPUT [PAN/ ROUTING] om toegang te krijgen tot het scherm CH to MIX.
10 11 Druk op de toets [MIX MASTER] in het gedeelte MIX om deze in te schakelen (de led brandt). Als de toets [MIX MASTER] is ingeschakeld, kunt u de regelaars van het gedeelte MIX gebruiken om de MIX-kanalen 1–24 te bedienen. 12 Druk op de toets [ON] van FX RTN-kanaal 1 in de FX RTN channel strip om deze in te schakelen. 13 Gebruik de fader van FX RTN-kanaal 1 om het effectretourniveau aan te passen. Tip Druk op de toets MIX [ON] van het MIXkanaal om deze in te schakelen.
14 Effecten Basisbediening van het effectenscherm Dit gedeelte legt uit hoe u bibliotheekgegevens kunt opslaan en oproepen, en hoe u effectparameters kunt bewerken. 2 Opmerking Gegevens die werden aangemaakt door versies voorafgaand aan de PM5D V2.0 kunnen in de PM5D V2.0 of de DSP5D worden geladen. U moet echter bibliotheeknummer 55 naar 56 of hoger verplaatsen vóór het laden. In de versie PM5D V2.0 of hoger wordt het bibliotheeknummer 55 verwijderd.
De effectparameters bewerken Instellingen in de effectbibliotheek opslaan U kunt de parameters van een intern effect als volgt bewerken. U kunt de parameterinstellingen als volgt in de effectbibliotheek opslaan. 1 1 Druk in het gedeelte DISPLAY ACCESS herhaaldelijk op de toets [EFFECT] om toegang te krijgen tot het scherm EFFECT PARAM. Onderaan het scherm worden knoppen weergegeven voor het bewerken van de parameters van het geselecteerde effect.
14 Effecten 4 Klik op de knop STORE. Het venster EFFECT LIBRARY STORE verschijnt, waarin u het bibliotheekitem dat u opslaat een naam kunt geven. 5 Gebruik het tekenpalet om een naam toe te wijzen aan het bibliotheekitem. Zie p. 30 voor meer informatie over het gebruik van het tekenpalet. 6 Klik op de knop STORE. Er wordt gevraagd om het opslaan te bevestigen. 7 Druk op de knop OK om op te slaan. De gegevens worden opgeslagen en u keert terug naar het vorige scherm.
Het effect Freeze gebruiken U kunt het effecttype FREEZE als volgt gebruiken. Dit type werkt als een gewone sampler. Als dit effecttype is geselecteerd, kunt u het scherm bedienen om een geluid op te nemen (samplen) en af te spelen. 1 Roep in het scherm EFFECT LIBRARY een bibliotheekitem op dat het effecttype FREEZE gebruikt. 2 Druk in het gedeelte DISPLAY ACCESS herhaaldelijk op de toets [EFFECT] om toegang te krijgen tot het scherm EFFECT PARAM.
15 Grafische EQ en parametrische EQ 15 Grafische EQ en parametrische EQ De PM5D voorziet twaalf eenheden van 31-bands grafische EQ's en 8-bands parametrische EQ's (uitbreidbaar tot maximaal twintig eenheden). Dit hoofdstuk legt uit hoe u de grafische EQ en de parametrische EQ gebruikt. Routing van de GEQ-modules De GEQ-module die in de PM5D is ingebouwd, kan in de insert-out/in van het gewenste kanaal worden tussengevoegd.
De GEQ-modules uitbreiden De GEQ-modules die bij de PM5D worden voorzien, kunnen tot een maximum van 20 modules worden uitgebreid door de acht interne effecten nieuwe toewijzingen te geven. 1 Druk in het gedeelte DISPLAY ACCESS herhaaldelijk op de toets [GEQ] om toegang te krijgen tot het scherm GEQ ASSIGN. In dit scherm kunt u de algemene instellingen en de inen uitgangsniveaus voor de GEQ-modules bekijken, de signaalrouting opgeven en de module in- en uitschakelen.
15 Grafische EQ en parametrische EQ 2 Klik op de knoppen / links en rechts van het vak MODULE om de GEQ-module die u wilt gebruiken te selecteren. Zorg er op dit moment voor dat de knop GEQ ON/ OFF is ingeschakeld. Zorg er ook voor dat de overeenkomstige module in een geschikt kanaal is tussengevoegd en dat de insert-in/out voor dat kanaal is ingeschakeld. Tip • Het bovenste deel van het scherm GEQ PARAM functioneert als een spectrumanalyzer.
6 Bedien DCA-faders 1–8. Het overeenkomstige frequentiegebied wordt versterkt of verzwakt. 8 Tip Als de fader van een grafische EQ op 0 dB is ingesteld licht de led [NOMINAL] van de DCA-fader op. Bij een andere instelling dan 0 dB licht de toets DCA [MUTE] op. Zolang de toets DCA [MUTE] brandt, wordt de overeenkomstige band teruggezet op 0 dB teruggezet als u op de toets DCA [MUTE] drukt. 7 Herhaal stappen 5–6 als u de DCA-faders wilt gebruiken om een ander gebied te bedienen.
15 Grafische EQ en parametrische EQ De parametrische EQ bedienen via het gedeelte SELECTED CHANNEL U kunt de toetsen en codeurs in het gedeelte SELECTED CHANNEL van het paneel gebruiken om de parametrische EQ te bedienen. 1 Druk in het gedeelte DISPLAY ACCESS herhaaldelijk op de toets [GEQ] om toegang te krijgen tot het scherm GEQ PARAM. GEQ PARAM Knop GEQ/PEQ Vak MODULE Tip • De instellingen van de GEQ-module worden als deel van de scene opgeslagen.
16 Afstandsbesturing Dit hoofdstuk legt uit hoe u MIDI of GPI kunt gebruiken om de parameters van de PM5D via een extern apparaat te bedienen of, omgekeerd, hoe u de PM5D kunt gebruiken om externe apparaten te bedienen. MIDI op de PM5D De PM5D kan MIDI gebruiken om de volgende handelingen uit te voeren.
16 Afstandsbesturing 3 In het gedeelte PROGRAM CHANGE SETUP aan de linkerkant van het scherm kunt u de manier bepalen waarop programmawijzigingen worden verzonden en ontvangen en ontvangst en verzending in- en uitschakelen. Het gedeelte MODE van PROGRAM CHANGE SETUP geeft u de keuze tussen één van de volgende manieren voor het verzenden en ontvangen van programmawijzigingen. • SINGLE Als deze knop is ingeschakeld, worden programmawijzigingen verzonden/ontvangen op een enkel MIDI-kanaal (modus Single).
In dit venster kunt u het type event selecteren (een scene of een bibliotheekitem voor effect 1–8) en het bijbehorende nummer. 7 Klik op de knop OK in het venster MIDI PGM CHANGE als u klaar bent met instellen. 8 Wijs op dezelfde manier events toe aan andere programmanummers. Met deze instellingen wordt een programmawijzigingsbericht (of bankselectie + programmawijzigingsbericht) naar het externe apparaat gezonden als u het specifieke event uitvoert op de PM5D.
16 Afstandsbesturing 3 In het gedeelte CONTROL CHANGE SETUP aan de linkerkant van het scherm kunt u de manier bepalen waarop besturingswijzigingen worden verzonden en ontvangen en ontvangst en verzending in- en uitschakelen. Het gedeelte MODE van CONTROL CHANGE SETUP geeft u de keuze tussen één van de volgende manieren voor het verzenden en ontvangen van besturingswijzigingen. NRPN Als deze knop is ingeschakeld, worden de PM5D-parameters verzonden/ ontvangen als NRPN-berichten.
Tip • U kunt de knop CLEAR boven de lijst gebruiken om alle toewijzingen aan besturingsnummers te wissen. De knop PRESET zet alle besturingsnummertoewijzingen terug naar de standaardinstellingen. • De inhoud van de besturingswijzigingstabel wordt niet in de scene opgeslagen. Indien gewenst kunt u deze gegevens op een geheugenkaart opslaan als een MIDI CTRL TABLE.
16 Afstandsbesturing 3 Druk in het gedeelte DISPLAY ACCESS meerdere keren op de toets [MIDI/REMOTE] om toegang te krijgen tot het scherm MIDI REMOTE dat hieronder is afgebeeld. Knop LATCH MIDI-berichtvak Knop LEARN MIDI REMOTE U kunt een MIDI-bericht aan een regelaar toewijzen op de volgende drie manieren. A Rechtstreeks hexadecimale waarden invoeren Met deze methode voert u het bericht rechtstreeks in als hexadecimale waarden.
Als u een waarde instelt op SW, ENC of FAD, wordt deze waarde aan de status van de regelaar gekoppeld. Als u bijvoorbeeld instellingen hebt bepaald zoals getoond in het volgende scherm, wordt de laatste waarde gekoppeld aan de faderpositie en wijzigt die in een bereik van 0–127. Klik op de knop OK als u klaar bent met het invoeren van gegevens in het venster MIDI REMOTE SETUP. De hexadecimale waarden worden in het MIDIberichtvak van het scherm MIDI REMOTE ingevoerd.
16 Afstandsbesturing Als u alle waarden hebt bepaald, klikt u op de knop " " in het scherm. De hexadecimale waarden voor dat bericht worden in het invoervak van het scherm MIDI REMOTE SETUP ingevoerd. Indien nodig kunt u het bericht bewerken door op een invoervak te klikken en met de codeur [DATA] te draaien. Hexadecimale waarden die werden ingevoerd 8 Wijs op dezelfde manier berichten toe aan andere MIDI Remote-kanalen of banken.
De MIDI Remote-kanalen gebruiken 4 U kunt op de volgende manier banken A–D terugroepen waaraan u MIDI-berichten hebt toegewezen en MIDI Remote-kanalen besturen. Bedien de juiste channel strip. MIDI-berichten worden vanaf de overeenkomstige MIDI-poort verzonden. 5 Schakel de knoppen ASSIGN TO CH STRIP SECTION uit om de functie MIDI Remote uit te schakelen.
16 Afstandsbesturing MIDI-events verzenden als u tussen scenes schakelt U kunt een gewenst MIDI-bericht voor elke scene registreren in het scenegeheugen zodat dit bericht via de MIDI OUTaansluiting wordt verzonden als u de scene terugroept. U kunt dit bijvoorbeeld gebruiken om tussen programma's te wisselen op een externe MIDI-compatibele effectprocessor als de scene wijzigt. 1 Sluit de MIDI OUT-aansluiting van de PM5D aan op de MIDI IN-aansluiting van het externe apparaat.
GPI (General Purpose Interface) gebruiken De GPI-aansluiting op het achterpaneel kan als GPI (General Purpose Interface)-ingang/uitgang worden gebruikt. Deze aansluiting verschaft vier GPI IN-poorten en twaalf GPI OUT-poorten. U kunt bijvoorbeeld een externe schakelaar of joystick gebruiken om de parameters van de PM5D te besturen of, omgekeerd, de toetsen en faders van de PM5D gebruiken om besturingssignalen naar een extern apparaat te verzenden.
16 Afstandsbesturing Bij het besturen van een voortdurend wijzigende parameter, bereikt die parameter zijn minimumwaarde als het voltage laag is en zijn maximumwaarde als het voltage hoog is.
Bepaal op dezelfde manier de functie en parameter voor andere GPI IN-poorten. Met deze instellingen wordt de overeenkomstige PM5D-functie uitgevoerd als u een extern apparaat gebruikt om de GPI IN-poort actief te maken. (Als een voortdurend wijzigende parameter is toegewezen, varieert de parameterwaarde volgens de wijziging in voltage.) 4 Schakel de knop CALIBRATION in. De rode lijn (of het rode vierkant) in het afluistergedeelte GPI IN verdwijnt tijdelijk en alleen het gele symbool blijft.
16 Afstandsbesturing ❏ FADER START GPI OUT gebruiken Op deze manier kunt u de GPI OUT-poorten van de GPIaansluiting gebruiken om een extern apparaat te besturen via de faders of toetsen van de PM5D. 1 Sluit het externe apparaat dat u vanaf de PM5D wilt besturen aan op de GPI-aansluiting van de PM5D. 2 Druk in het gedeelte DISPLAY ACCESS meerdere keren op de toets [MIDI/REMOTE] om toegang te krijgen tot het scherm GPI.
❏ USER DEFINED KEYS ❏ TALLY (overig) Gebruik van een door de gebruiker gedefinieerde toets op de PM5D is de trigger voor het uitvoeren van een signaal via de GPI OUT-poort. Om de instelling te bewerken, klik op de knop aan de linkerkant om het venster GPI OUT PORT ASSIGN te openen, selecteer uit de lijst de door de gebruiker gedefinieerde bank (A–D) en nummer (1–25) en kies de triggermodus (hoe de trigger reageert als op de toets wordt gedrukt). U kunt één van de volgende triggermodi selecteren.
17 Geheugenkaarten gebruiken 17 Geheugenkaarten gebruiken Dit hoofdstuk legt uit hoe u interne gegevens van de PM5D/DSP5D kunt opslaan/laden met behulp van een geheugenkaart. Geheugenkaarten gebruiken met de PM5D U kunt een in de handel verkrijgbare geheugenkaart in de geheugenkaartsleuf op de voorkant van de PM5D plaatsen en deze kaart gebruiken om verschillende soorten gegevens op te slaan of te laden.
Om naar een lagere directory te gaan, klikt u op de directorylijn om ze te selecteren (die lijn zal naar het midden van het overzicht verschuiven) en klikt u op de naam van de directory die in de kolom FILE NAME wordt weergegeven. Als het bestandsoverzicht een directory boven het huidige niveau bevat, zal die worden aangeven als ". ." in de kolom FILE NAME en als "[DIR]" in de kolom TYPE.
17 Geheugenkaarten gebruiken 9 Druk op de knop OK om op te slaan. Een venster geeft de voortgang van het opslaan aan. Als u op de knop CANCEL in plaats van de knop OK drukt, wordt het opslaan afgebroken. 10 Plaats en verwijder geen geheugenkaart als die in gebruik is. De aanduiding BUSY bovenaan rechts op de display zal oplichten als de kaart in gebruik is.
• Kolom DATE/SIZE Deze kolom geeft de datum weer waarop het bestand het laatst werd opgeslagen en zijn grootte. Als een directory is geselecteerd, wordt alleen de datum weergegeven. • Kolom COMMENT Deze kolom geeft de opmerkingen weer die werden vastgelegd bij het opslaan van het bestand. Schuif horizontaal door het bestandsoverzicht en klik op de kolom COMMENT voor het geselecteerde bestand om een opmerking in te voeren.
18 Surround-panregeling 18 Surround-panregeling Dit hoofdstuk legt uit hoe u de functie surround-panregeling kunt gebruiken. Over surround-panregeling In combinatie met een multikanaals weergavesysteem kunt u met de functie "surround-pannen" het signaal van een ingangskanaal in een tweedimensionale ruimte plaatsen of het geluidsbeeld vooruit/achteruit en naar links/rechts verplaatsen. (Gebruik de muis, de toets CURSOR [√]/[®]/[π]/[†] of de MIX-codeurs, enz. om het surround-panbeeld te verplaatsen.
Busconfiguratie en -besturing in surroundmodus Als één van de drie surroundmodi (3-1 kan., 5.1 kan., 6.1 kan.) is geselecteerd, zal de busconfiguratie en -besturing van de PM5D als volgt wijzigen. Over de surroundbussen De werking van het gedeelte MIX MIX-bussen 1–8 of MIX-bussen 9–16 kunnen als surroundbussen worden gebruikt zolang als een surroundmodus is geselecteerd. (De keuze om MIX-bussen 1–8 of MIX-bussen 9–16 te gebruiken, wordt in het scherm SURR SETUP van de functie MATRIX/ST bepaald.
18 Surround-panregeling ❏ Als de toets [MIX MASTER] van het gedeelte MIX is ingeschakeld A Uitgangsniveau Deze codeurs passen het uitgangsniveau van elk surroundkanaal aan. 1 Basisinstellingen voor surroundbussen Op deze manier maakt u de keuze tussen 3-1 kan., 5.1 kan. of 6.1 kan. als surroundmodus en bepaalt u instellingen voor de MIX-bussen die u als surroundbussen zult gebruiken.
6 Gebruik de knoppen onderaan op het scherm om het volume, de vertraging, de aan/uitstatus en cue voor elk surroundkanaal te wijzigen. Raadpleeg het scherm SURR PARAM in het gedeelte Naslagwerk (➥ p. 309) voor meer informatie over deze knoppen. 7 Laat in het gedeelte MIX de toets [MIX MASTER] oplichten en schakel de MIX [ON]toetsen in van alle MIX-bussen die als surroundbussen worden gebruikt. Het signaal van elke surroundbus wordt nu via de overeenkomstige MIX OUT-aansluiting gezonden.
18 Surround-panregeling • Met de MIX-codeurs Als u de toets [MIX SEND] van het gedeelte MIX inschakelt kunt u MIX-codeurs 1 of 9 gebruiken om de positie links/rechts van het ingangskanaal te wijzigen en MIX-codeurs 2 of 10 om de positie vooraan/ achteraan te wijzigen. Het gedeelte MIX SECTION ASSIGNMENT van het scherm SURR PARAM toont de parameters die aan elke MIX-codeur zijn toegewezen.
Opmerkingen over surround-panregeling Hieronder vindt u enkele opmerkingen en beperkingen waarop u moet letten bij het gebruik van de surround-panregeling. ❏ Scene-terugroephandelingen • De selectie van de surroundmodus en de instellingen van de surround-panregeling van elk kanaal worden apart opgeslagen als deel van de scene. • Als u een scene terugroept met een surroundmodus die verschilt van de huidige scene, worden het scherm en de paneeldisplay overeenkomstig gewijzigd.
19 Andere functies 19 Andere functies In dit hoofdstuk worden andere functionaliteiten van de PM5D uitgelegd, die niet in de andere hoofdstukken worden behandeld. Door de gebruiker gedefinieerde toetsen gebruiken U kunt de gewenste functies aan de door de gebruiker gedefinieerde toetsen toewijzen in het gedeelte USER DEFINED van het bedieningspaneel en op deze toetsen drukken om de gedefinieerde functie uit te voeren.
5 Wijs op dezelfde manier functies toe aan andere toetsen en banken. Tip De toewijzingen aan de door de gebruiker gedefinieerde toetsen worden niet in de scene opgeslagen. Indien gewenst kunt u de toewijzingen op een geheugenkaart opslaan als USER DEFINED KEY-gegevens.
19 Andere functies 2 Gebruik de selectievakken voor de gewenste laag (A–F) om het kanaal te selecteren dat aan elke fader 1–8 is toegewezen. 4 Kanaalselectievak Verplaats de cursor naar het vak en draai aan de draaiknop om een kanaal te selecteren. Het kanaal zal knipperen; druk op de toets [ENTER] om te bevestigen. U kunt uit de volgende kanalen kiezen.
De PM5D vergrendelen (Beveiligingsfuncties) De PM5D laat u toe om wijzigingen aan bepaalde parameters te voorkomen (Parameter Lock), het laden van bestanden uit te schakelen (Load Lock) of de bediening van de console te verhinderen (Console Lock). Hiermee kunt u bijvoorbeeld voorkomen dat een onbevoegde persoon de console bedient terwijl de engineer een pauze neemt.
19 Andere functies Parameter Lock of Console Lock gebruiken 3 Klik op de knop PARAMETER LOCK, LOAD LOCK of CONSOLE LOCK, afhankelijk van de items die u wilt vergrendelen. Als er een wachtwoord werd ingevoerd, wordt u gevraagd om het wachtwoord in te voeren. Als u op de knop CANCEL drukt zonder een wachtwoord in dit venster in te voeren, keert u terug naar het vorige scherm. 4 Voer het wachtwoord in dat u op voorhand hebt toegewezen en klik op de knop OK.
Cascadeverbindingen gebruiken U kunt bussen delen via cascadeverbinding van een PM5D en een DSP5D, meerdere PM5D-apparaten (maximum vier) of een PM5D met een externe mixer (Yamaha DM2000/02R96, enz.). Wanneer meerdere PM5D/DSP5D-apparaten in cascadeverbinding staan, kunnen ook handelingen als een scene opslaan/terugroepen, cue/solo en dimmer worden gekoppeld. Tip Voorbeeld van cascadeverbindingen tussen de PM5D en DSP5D • Als u twee tot vier PM5D-apparaten in een ringnetwerk wilt plaatsen (d.w.z.
19 Andere functies • Voor machine-ID #1 OUT Basisinstellingen voor cascadeverbinding IN OUT IN TX RX TX RX Hieronder vindt u uitleg over de basisinstellingen die nodig zijn voor de cascadeverbinding van de PM5D en DSP5D en wanneer u twee PM5D-apparaten bidirectioneel in cascadeverbinding plaatst. ❏ De PM5D en DSP5D in cascadeverbinding plaatsen • Voor machine-ID #2 1 OUT IN OUT IN Druk in het gedeelte DISPLAY ACCESS herhaaldelijk op de toets [SYS/W.
❏ Cascade-master (bidirectionele cascadeverbindingen tussen PM5Dapparaten) 1 5 Druk in het gedeelte DISPLAY ACCESS herhaaldelijk op de toets [SYS/W.CLOCK] om toegang te krijgen tot het scherm MIXER SETUP. Selecteer "PM5D" in het veld CASCADE FROM en het veld CASCADE TO. Veld CASCADE FROM MIXER SETUP Veld CASCADE TO Selecteer in het veld CASCADE FROM één van de volgende als het type extern apparaat dat signalen naar de PM5D zend via de cascadeverbinding.
19 Andere functies die worden gebruikt om audiosignalen te zenden en te ontvangen via het in cascade verbonden externe apparaat. Als "PM5D" of "DM2000/02R96" is geselecteerd als het andere in cascade verbonden apparaat kan enkel "CASCADE IN" worden geselecteerd voor het veld CASCADE IN PORT SELECT. In het veld CASCADE OUT PORT SOURCE SELECT kunt u de uitgangskanalen van sleuven 1–4 en "CASCADE OUT" kiezen (➥ p. 225).
3 Gebruik in het gedeelte CASCADE I/O ASSIGN VIEW de knoppen CASCADE IN en CASCADE OUT ON/OFF om te bepalen of een bus audiosignalen van en naar het in cascade verbonden externe apparaat zendt of ontvangt. Gedeelte CASCADE IN SOURCE Knoppen CASCADE IN ON/OFF Knoppen PARAM LINK Knoppen CASCADE OUT ON/OFF De knoppen CASCADE IN en CASCADE OUT ON/ OFF bepalen of signalen van elke bus worden gezonden of ontvangen via het in cascade verbonden externe apparaat.
19 Andere functies De PM5D aansluiten op een computer via USB De toepassing PM5D Editor kan op een computer worden geïnstalleerd om de parameters van de PM5D te besturen, om een reservekopie te maken van de inhoud van het PM5D-geheugen of om de inhoud ervan te herstellen. Hieronder vindt u uitleg over de handelingen die nodig zijn om een USB-verbinding tussen de PM5D en een computer tot stand te brengen.
De DSP5D aansluiten op een computer via Ethernet U kunt het programma DSP5D Editor dat op uw computer is geïnstalleerd, gebruiken om de parameters van de DSP5D te besturen en een reservekopie van de inhoud van het geheugen te maken of de inhoud ervan te herstellen. Hieronder vindt u uitleg over de nodig stappen voor het gebruik van een Ethernet-kabel om de DSP5D op uw computer aan te sluiten.
19 Andere functies Het interne geheugen van de PM5D initialiseren Als er een fout optreedt in het interne geheugen van de PM5D of als u niet kunt terugkeren naar de normale werking omdat u het systeemwachtwoord bent vergeten, dient u de volgende procedure te gebruiken om het interne geheugen te initialiseren. 2 Alle inhoud die in het geheugen werd opgeslagen, gaat verloren als u het interne geheugen initialiseert. U dient uiterst voorzichtig te zijn bij deze procedure.
De faders en de versterking van de ingangen/uitgangen wijzigen (Kalibratie) Afhankelijk van de gebruiksomstandigheden kunnen er afwijkingen voorkomen in het gedrag van de faders met motoraandrijving. U kunt de kalibratiefunctie gebruiken om die afwijkingen te corrigeren. Indien nodig kunt u ook gedetailleerde aanpassingen maken aan de analoge versterking van de ingangen/uitgangen. 2 3 4 Schakel de PW800W-stroomvoorziening in terwijl u de toets [ENTER] van het paneel ingedrukt houdt.
19 Andere functies De analoge ingangsversterking aanpassen (alleen model PM5D-RH) Indien nodig kunt u gedetailleerde aanpassingen uitvoeren in stappen van 0,1 dB voor de versterking van de aangegeven analoge ingangspoort. Aangezien de ingangsniveaus van alle poorten zijn ingesteld om met elkaar overeen te komen bij verzending af-fabriek van de PM5D, hoeft u deze instellingen normaal niet te wijzigen.
In het gedeelte Naslagwerk worden de functionaliteit en werking beschreven van alle schermen van de PM5D, onderverdeeld in vier hoofdgebieden: functiemenu, globale functies, uitvoerfuncties en invoerfuncties. Informatie op de display Gedeelte Naslagwerk Opmerking Dit scherm geeft de volgende informatie weer.
Hoofdgedeelte van de display • PRESENT TIME Geeft de huidige tijd aan. De tijd kan worden opgegeven in het scherm PREFERENCE 1 van de functie UTILITY. • TIME CODE Geeft de interne tijdcode aan die wordt gegenereerd door de MP5D (machine 1) of de tijdcode die wordt ontvangen van een extern apparaat. Dit is hetzelfde als de tijdcode die wordt weergegeven in het scherm EVENT LIST van de functie SCENE.
Functiemenu Hier kunt u de functie selecteren die u in de display wilt weergeven. Deze werken op dezelfde manier als de toetsen van het gedeelte DISPLAY ACCESS. 1 2 E INPUT CH (Input channel)-laag Hier wordt de laag aangegeven die is geselecteerd voor de ingangskanaal-strip, samen met de toetsen [CH 1-24]/[CH 25-48] in de ingangskanaal-strip van het paneel of de toetsen FADER MODE [A]–[F] van de sectie FADER MODE. (Als de laag MIDI REMOTE is geselecteerd, wordt hier REMOTE 1-24 aangegeven.
Algemene functies Algemene functies C Input patch EFFECT-functies EFFECT PARAM (Effect parameter)scherm Hier kunt het type intern effect selecteren, de parameters ervan bewerken en ingangs/uitgangs-patching uitvoeren. EFFECT PARAM In dit vak kunt u de signaalbaan selecteren die naar de L/R-ingangskanalen van het interne effect wordt gepatcht.
9 J K L Informatie op de display 8 5 6 K TEMPO-parameter Past de balans aan van het effectgeluid ten opzichte van het oorspronkelijke geluid. Bij 0 (%) wordt alleen het oorspronkelijke geluid uitgevoerd en bij 100 (%) alleen het effectgeluid. F BYPASS Met deze knop wordt het effect tijdelijk genegeerd. G CUE Met deze knop wordt de uitvoer van het in het scherm weergegeven effect met cues gecontroleerd. Cue wordt automatisch uitgeschakeld als u naar een ander scherm schakelt.
EFFECT-functies F Output patch EFFECT ASSIGN-scherm In dit scherm worden de effecttypen weergegeven die worden gebruikt door interne effecten 1–8 en worden de ingangsniveaus aangegeven. Hier kunt u ook signalen toewijzen aan ingangs-/uitgangskanalen en instellingen maken voor bypass en cue. EFFECT ASSIGN In dit vak wordt de signaalbaan aangegeven die naar de L/R-uitgangskanalen van het interne effect wordt gepatcht. U kunt in dit vak ook de signaalbaan rechtstreeks toewijzen.
Hier kunt u items in de effectenbibliotheek oproepen, opslaan, hernoemen of verwijderen. Functiemenu EFFECT LIBRARY Informatie op de display 6 EFFECT LIBRARY-scherm 7 8 9 K 1 2 F Bibliotheekeffecttype Algemene functies J G RECALL Hiermee wordt het in de lijst weergegeven bibliotheekitem opgeroepen in het momenteel geselecteerde effect. Opmerking Als u een Add-On-effect oproept, kunnen andere effecten kort worden gedempt.
GEQ-functie PLUG-IN-scherm In dit scherm kunt u instellingen maken voor Waves Y96K DSP-insteekkaarten die zijn geïnstalleerd in sleuf 1–4. Raadpleeg de gebruikershandleiding van Y96K voor informatie over de bediening. PLUG-IN GEQ-functie GEQ PARAM (GEQ parameter)-scherm Hier kunt u de boost/cut voor een 31-bands grafische EQ of 8-bands parametrische EQ aanpassen, de ingangs-/ uitgangspatching opgeven en een GEQ toewijzen aan faders. GEQ PARAM Y96K-kaarten werken als volgt.
• • • Opmerking • Als u hier het invoegdoel selecteert, worden insert in/out simultaan gepatcht en wordt invoegen automatisch ingeschakeld voor het kanaal waarin de grafische EQmodule is ingevoegd. • Als u de cursor verplaatst zonder op de toets [ENTER] te drukken, wordt de instelling in de oorspronkelijke staat hersteld. M N OP H SLOW/FAST Hiermee schakelt u de fall-snelheid van de spectrumanalyser tussen langzaam en snel.
GEQ-functie N LIMIT U EQ FLAT Het bereik en de richting van aanpassingen die worden geregeld met de faders, kunnen uit de volgende mogelijkheden worden geselecteerd: ±15 dB, ±12 dB, ±6 dB (deze zijn geldig in zowel de versterkings- als de verzwakkingsrichting), of –24 dB (alleen geldig in de verzwakkingsrichting). Hiermee worden de GAIN-parameters van alle banden ingesteld op de aanvankelijke waarde (±0,0 dB). Als u op deze knop klikt, wordt een bevestigingsbericht weergegeven.
GEQ ASSIGN F DSP CONFIGURATION In dit vak kunt u het aantal toewijzingen voor de interne effecten en GEQ-modules wijzigen. Als u het aantal interne effecten vermindert, wordt het aantal beschikbare GEQ-modules met één verminderd. Het aantal interne effecten kan worden gewijzigd tussen acht eenheden (twaalf GEQ-modules) en nul beschikbare interne effecten (twintig GEQ-modules).
GEQ-functie J GEQ LIBRARY-scherm Hier kunt u items in de GEQ-bibliotheek oproepen, opslaan, hernoemen of verwijderen. GEQ LIBRARY 6 7 8 9 K 1 2 3 F RECALL 4 Hiermee wordt het in de lijst geselecteerde bibliotheekitem opgeroepen in de momenteel geselecteerde GEQ-module. G OPSLAAN (STORE) Hiermee worden de instellingen van de momenteel geselecteerde GEQ-module opgeslagen in de locatie die is geselecteerd in de lijst.
E SEL.RECALL (Selective recall) SCENE-scherm Hier kunt u scenes opslaan/oproepen. SCENE Voor elke scene kunt u opgeven of de functie Selective Recall (selectief oproepen) wordt gebruikt bij het oproepen van de scene. Als de functie Selective Recall is ingeschakeld (➥ p. 180), kunnen scenes waarvoor deze knop is ingeschakeld alleen specifieke parameters oproepen. (U kunt ook alleen specifieke parameters uitsluiten van oproepen.
SCENE-functie J TX ON/OFF (transmissie van MIDIgebeurtenissen aan/uit) Opmerking Bepaalt of de toegewezen MIDI-gebeurtenis wordt verzonden. K DELAY Hiermee wordt de timing aangegeven van de programmawijziging of MIDI-gebeurtenis die wordt verzonden als de scene wordt opgeroepen. Als u op de knop links klikt, wordt het volgende venster MIDI EVENT DELAY weergegeven. • GPI OUT CONTROL-instellingen zijn onafhankelijk van de instellingen in het scherm GPI van de functie MIDI/ REMOTE.
• • • Het instellingsscherm voor de PM5D wordt altijd weergegeven, ook als de DSP5D een cascadeverbinding heeft. EVENT LIST 1 Opmerking 2 Ingangsfuncties • Als u op een van deze knoppen klikt, wordt een bevestigingsbericht weergegeven. • Als er een alleen-lezen of beveiligde scene is geselecteerd in de lijst, zijn de knoppen CUT, INSERT en CLEAR grijs en kunnen ze niet worden gebruikt. • Als er een bestaande scene is geselecteerd in de lijst, is de knop PASTE grijs en kan deze niet worden gebruikt.
SCENE-functie B Eventlijst In deze lijst kunt u de scenes registreren die moeten worden opgeroepen en de voorwaarden waaronder de scenes worden opgeroepen. Klik op een regel om de gebeurtenis van die regel te selecteren voor bewerken. De gebeurtenis wordt in het midden van de lijst gemarkeerd. • No. Hiermee wordt het gebeurtenisnummer aangegeven. • EVENT TRIGGER In deze kolom wordt de voorwaarde opgegeven waarmee elke gebeurtenis wordt opgeroepen.
• De knoppen MOVE UP/DOWN zijn alleen beschikbaar voor gebeurtenissen waarvoor het veld EVENT TRIGGER wordt weergegeven als "[MANUAL]" of het symbool " ". • Als het veld EVENT TRIGGER van de geselecteerde gebeurtenis een tijdcode bevat, zijn deze knoppen grijs en niet beschikbaar. G MANUAL INSERT Met deze knop wordt een nieuwe gebeurtenis ingevoegd op de in de eventlijst geselecteerde locatie.
SCENE-functie L TIME CODE OVERWRITE Met deze knop wordt de tijdcode van de in de lijst geselecteerde gebeurtenis in realtime vervangen. Als de tijdcodebron loopt en u op deze knop klikt, wordt de huidige tijdlocatie geschreven als de tijdcodewaarde van de momenteel geselecteerde gebeurtenis. (Het veld SCENE TITLE wordt niet gewijzigd.) Op dit punt worden de gebeurtenissen binnen de lijst gesorteerd in aflopende volgorde van tijdcode. Als er een lege regel is geselecteerd, is deze knop grijs.
In dit gebied wordt het nummer van toegewezen kanalen voor elke parameter aangegeven. G SET ALL Met deze knoppen worden de knoppen van alle kanalen of alle knoppen van de overeenkomstige parameter ingeschakeld. Informatie op de display F ASSIGN H CLEAR ALL 9 6 J K Algemene functies 5 Uitgangsfuncties 4 Functiemenu Met deze knoppen worden de knoppen van alle kanalen of alle knoppen van de overeenkomstige parameter uitgeschakeld.
SCENE-functie Als u Selective Recall gebruikt, worden parameters met slechts één exemplaar voor elke twee aangrenzende oneven/even genummerde kanalen/modules als volgt behandeld als slechts een van de kanalen/modules is ingesteld op Selective Recall. • PAIR Deze parameters worden niet opgeroepen. RECALL SAFE-scherm Hier kunt u parameters/kanalen opgeven die worden uitgesloten van oproepbewerkingen voor alle scenes.
5 9 6 Informatie op de display 3 4 D CH SAFE ON/OFF (Channel safe on/off)knoppen Met deze knoppen worden de kanalen geselecteerd die worden uitgesloten van oproepbewerkingen. Deze zijn gekoppeld met de toets [RECALL SAFE] van het paneel. E Raster parametermatrices Hier kunt u de kanaalparameters selecteren die worden uitgesloten van oproephandelingen. Als de knop ALL is ingeschakeld, worden alle parameters behalve CH to MIX uitgesloten.
SCENE-functie Als u Recall Safe gebruikt, worden parameters met slechts één exemplaar voor elke twee aangrenzende oneven/even genummerde kanalen/modules als volgt behandeld als slechts een van de kanalen/modules is ingesteld op Recall Safe. • PAIR De instelling wordt gedwongen uitgeschakeld (paren wordt uitgeschakeld). FADE TIME-scherm Hier kunt u opgeven hoe fader en pan gelijkmatig in de nieuwe waarden veranderen gedurende een opgegeven tijdsduur als de scene wordt opgeroepen.
4 Met deze knop wordt de functie Fade ingeschakeld voor alle ingangskanalen of uitgangskanalen. F CLEAR ALL Met deze knop wordt de functie Fade uitgeschakeld voor alle ingangskanalen of uitgangskanalen. Informatie op de display E SET ALL Functiemenu • Als de knop START OFFSET is ingeschakeld, Bewerk de tijd (start-offsettijd) waarna de fader- of panparameter van het overeenkomstige kanaal begint te veranderen als u een scene oproept waarvoor de functie Fade is ingeschakeld.
SCENE-functie TRACKING RECALL-scherm Hier kunt u instellingen maken voor de functie Tracking Recall, waarmee een opgegeven offsetwaarde wordt toegevoegd aan de waarde van elke fader als u een scene oproept. 6 7 TRACKING RECALL F ON (Tracking On) Met deze knoppen kunt u tracking inschakelen/ uitschakelen voor elk kanaal. Als de knop TRACKING RECALL ENABLE/DISABLE is ingesteld op ENABLE, is tracking ingeschakeld op kanalen waarvoor deze knop ON is.
1 A PASTE MODE Selecteer het type kopieerbronparameter uit de volgende mogelijkheden. U kunt niet meer dan één type tegelijk selecteren. INPUT . . . . . . Parameters ingangskanaal OUTPUT . . . . Parameters uitgangskanaal DCA, GEQ, EFFECT . . . .
MIDI REMOTE-functie 3 4 MIDI REMOTE-functie Opmerking De verschillende MIDI REMOTE-functieschermen met uitzondering van het scherm DME CONTROL, zijn ongeldig als de DSP5D is geselecteerd. MIDI SETUP-scherm Hier kunt u de types selecteren van MIDI-berichten die worden verzonden en ontvangen door de PM5D en de MIDI-poort selecteren die wordt gebruikt. MIDI SETUP C DESTINATION SCENE (Paste-destination scene) In deze lijst kunt u de scenes selecteren waarnaar de gegevens worden geplakt.
• • • Tip • Als de ontvangst van besturingswijzigingen in ingeschakeld, veranderen de parameters van de PM5D als de desbetreffende besturingswijziging wordt ontvangen van een extern apparaat. Als verzenden is ingeschakeld, wordt een besturingsverwijzing verzonden naar een extern apparaat als u een parameter bewerkt op de PM5D. • Als NRPN is geselecteerd als de besturingswijzigingsmodus, is de toewijzing van parameters aan NRPN vooraf gedefinieerd en niet meer te veranderen.
MIDI REMOTE-functie 5 MIDI PGM CHANGE (MIDI program change)-scherm In dit scherm kunt u de scene of effectbibliotheek selecteren die is toegewezen aan elk MIDIprogrammanummer. MIDI PGM CHANGE 6 7 E MMC OUTPUT PORT Hiermee wordt de poort geselecteerd die MMC (MIDI Machine Control) verzendt. F MIDI REMOTE OUTPUT PORT (MIDI remote output port) Hier kunt u de poort selecteren van waaruit MIDIberichten worden verzonden door de functie MIDI Remote, voor elk van de vier banken.
6 4 MIDI CTRL CHANGE (MIDI control change)-scherm Hier kunt u de PM5D-parameter (faderbewerking, [ON]toetsbewerking, enz.) selecteren die aan elk besturingsnummer is toegewezen. Informatie op de display 5 D List E PRESET Als u op deze knop klikt, worden alle gebeurtenistoewijzingen in de lijst hersteld naar de standaardstatus. F CLEAR ALL Als u op deze knop klikt, worden alle gebeurtenistoewijzingen in de lijst verwijderd.
MIDI REMOTE-functie besturingswijzigingsberichten op een meerdere MIDIkanalen volgens de toewijzingen in de lijst (4). C ECHO ON/OFF Hiermee selecteert u of besturingswijzigingen die van een extern apparaat worden ontvangen, uit de MIDIverzendpoort worden geëchood. Dit item is gekoppeld aan de instellingen in het scherm MIDI SETUP.
Met deze knop wordt de momenteel geselecteerde bank gewist (alle MIDI-berichten worden verwijderd). 6 7 8 F MIDI-bericht Van bovenaf worden met deze velden MIDI-berichten toegewezen aan de ENCODER [ON]-toetsen, encoders, CH [ON]-toetsen en faders. Klik op de om het venster MIDI REMOTE SETUP te openen en voer het bericht in als hexadecimale waarden. U kunt de volgende waarden invoeren. Waarde Beschikbare toewijzingen 00(H)– FF(H) Alle Het MIDI-bericht dat wordt gezonden (hexadecimaal).
MIDI REMOTE-functie GPI-scherm Hier kunt u instellingen maken voor GPI-invoer/uitvoer (General Purpose Interface), die wordt gebruikt voor het overbrengen van besturingssignalen tussen de PM5D en een extern apparaat.
❏ GPI OUT MN O P Q 8 6 9 Informatie op de display ❏ GPI IN MONITOR J Functiemenu 7 KL H X-AXIS I Y-AXIS Met deze velden wordt de GPI IN-poort geselecteerd waarvoor kalibreren wordt uitgevoerd. U kunt op de knoppen / links en rechts klikken om de poort te wijzigen. Als u een tweedimensionale controller gebruikt, zoals een joystick, geeft u een poort op voor zowel de X-as als de Y-as. Als u kalibreren voor slechts één richting wilt uitvoeren, stelt u een van de poorten in op "-----".
MIDI REMOTE-functie P USER DEFINED KEYS In dit gebied worden de door de gebruiker gedefinieerde toetsen aangegeven die als triggers worden toegewezen aan elke GPI OUT-poort, alsmede de werking ervan. Om de instelling te bewerken, klikt u op de knop aan de linkerkant om het venster GPI OUT PORT ASSIGN te openen, selecteert uit de lijst de door de gebruiker gedefinieerde bank (A–D) en het nummer (1–25) en kiest u de manier waarop het triggersignaal wordt verzonden.
D CLEAR ALL Informatie op de display Functiemenu De GPI-instellingen die u maakt in het scherm FADER START zijn gekoppeld aan het veld FADER START van het GPI-scherm. Als u bijvoorbeeld in het scherm FADER START verschillende poorten opgeeft voor de parameter FADER START en de parameter FADER STOP van een bepaald kanaal, wordt het veld FADER START van het GPI-scherm toegewezen aan het overeenkomstige kanaal (Fader Mode = FADER START/FADERS STOP) van die poorten. (Het tegenovergestelde geldt ook.
MIDI REMOTE-functie TRANSPORT-scherm 3 Hier kunt u MMC/RS422-protocolopdrachten gebruiken om op afstand transport-/locatiebewerkingen te regelen op een recorder of ander extern apparaat vanaf de PM5D. TRANSPORT 4 5 6 C Transporteren A MMC DEVICE No. 1 Hiermee wordt het apparaat-idnummer aangegeven van het externe apparaat dat wordt geregeld via MMC.
Hier kunt u op afstand verschillende functies regelen van een digitale mixing engine uit de Yamaha DME-serie. Tip In dit veld wordt de tijdcode aangegeven die is opgegeven voor elk locatiepunt. Als u de tijdcode wilt bewerken, klikt u op de knop links om het venster MMC/RS422 LOCATE POINT te openen en geeft u de nieuwe tijdcode op in uren/minuten/seconden/frames. (Gebruik bij de DENON-indeling track/minuut/ seconde/frame-eenheden om de waarde op te geven.
MIDI REMOTE-functie B Gebied voor selectie van onderdeel Selecteer uit het type onderdeel dat u in 1 hebt geselecteerd, het onderdeel dat u wilt regelen. C MONITOR Als u op de knop voor het selecteren van de monitorbron (@) klikt, wordt het venster MONITOR POINT SELECT weergegeven, waarin u de monitorbron voor de DME-serie kunt selecteren.
OUT-connecters — 1 (alleen DME64N) Deze methode is een uni-directionele aansluiting waarmee audiosignalen van de DME64N naar de PM5D worden verzonden via de CASCADE IN-connector. 5 Aansluitingen met de DSP5D Als er een cascadeverbinding is tussen de PM5D en de DSP5D, installeert u een MY-16CII CobraNet-kaart in een sleuf van de DSP5D (machinenr. 2) en gebruik een Ethernet-kabel om deze aan te sluiten op de DME-serie.
MIDI REMOTE-functie 2 Aansluiting met een DCU5D-apparaat U kunt een Ethernet-kabel gebruiken om de DSP5D en de DME-serie op elkaar aan te sluiten via een DCU5D digitaal kabelapparaat. naar CASCADE IN (D-SUB)-connector CASCADE OUT (D-SUB)-connector DCU5D via de I/O-kaart of via de CASCADE IN/OUTconnectors als een scene wordt opgeroepen op de PM5D. Hierdoor kunnen scenes worden opgeroepen op de DME op hetzelfde moment als sceneoproepbewerkingen op de PM5D.
Instelling in het veld CASCADE OUT PORT SELECT (scherm MIXER SETUP) Beschikbare items in het veld OUTPUT PORT CASCADE OUT ----, SLOT1–SLOT4 2 Gebruik linksboven in het scherm de gebieden voor onderdeeltype/onderdeelselectie om het onderdeel te selecteren dat u wilt regelen. Als een ander onderdeel dan SETUP is geselecteerd, kunnen interne parameters van de DME worden geregeld vanuit het PM5D-scherm. De volgende afbeelding is een voorbeeld van wanneer het onderdeel SLOT OUTPUT is geselecteerd.
UTILITY-functie UTILITY-functie PREFERENCE 1/2-schermen 1 Voorkeursinstellingen voor de PM5D zijn onderverdeeld in twee schermen. PREFERENCE 1 2 3 4 5 A STORE/RECALL • PREFERENCE 2 • • • • PREFERENCE 2 Met deze knoppen kunt u opties in-/uitschakelen die betrekking hebben op de opslag-/oproepbewerkingen voor scenes. U kunt de volgende opties selecteren. AUTO STORE Hiermee schakelt u de functie Auto Store in/uit.
D DCA MUTE TARGET Informatie op de display 6 Hiermee geeft u op of de toets DCA [MUTE] het verzonden signaal naar de MIX-bus dempt als de verzendbron naar de MIX-bus PRE FADER is. Als u "POST ONLY" opgeeft, wordt het PRE FADER-signaal niet gedempt. Als u "PRE & POST" opgeeft, wordt het signaal ongeacht de positie van de verzendbron gedempt.
UTILITY-functie • MAKE PAIR ON PANEL Als deze knop is ingeschakeld, kunt u de [SEL]-toetsen gebruiken om paren in te stellen/te negeren. In de modus Horizontal Pair kunt u paren instellen/negeren door gelijktijdig op de [SEL]-toetsen van twee paarbare kanalen te drukken. In de modus Vertical Pair kunt u paren instellen/negeren door de toets [SHIFT] ingedrukt te houden terwijl u op de toets [SEL] van een van de kanalen drukt. (Voor meer informatie over paarmodi ➥ p.
J K • ENCODER VALUE Als u een encoder (paninstelling) bedient, schakelt de naamdisplay naar de weergave van die waarde. • FADER VALUE Als u een fader bedient, schakelt de naamdisplay naar de weergave van die waarde. Informatie op de display M CHANNEL NAME NUMERIC DISPLAY Functiemenu L M J UPPER PART DISPLAY U kunt ook door deze opties bladeren door in dit displaygedeelte te klikken.
UTILITY-functie 1 USER DEFINE-scherm 3 Hier kunt u functies toewijzen aan de door de gebruiker gedefinieerde toetsen (USER DEFINED [1]–[25]). USER DEFINE FUNCTION 2 A BANK Selecteer een bank A–D (groepen functies die zijn toegewezen aan de door de gebruiker gedefinieerde toetsen). B CLEAR BANK Hiermee wordt de momenteel geselecteerde bank gewist.
Dezelfde functie als de knop ENABLE/DISABLE in het scherm TRACKING RECALL. ENABLE/DISABLE OFFSET LOCK — Hiermee schakelt u de functie Tracking Recall in/uit voor het momenteel geselecteerde kanaal. SELECTED CH ON SELECTED CH ASSIGN TALKBACK ASSIGN — DIRECT ASSIGN MIX 1–24, MATRIX 1–8, STEREO A L/R, STEREO B L/R Hiermee wordt het talkback-signaal verzonden naar het opgegeven uitgangskanaal.
UTILITY-functie FUNCTION MACHINE CONTROL PARAMETER 1 MMC REC, MMC PLAY, MMC STOP, MMC FF, MMC REW, MMC LOCATE 1–20 GPI OUT CONTROL PM5D EDITOR CONTROL PARAMETER 2 Uitleg — Hiermee wordt de opgegeven RS422/MMC-opdracht verzonden vanuit de RS422 REMOTE-controller of de momenteel geldende MIDI-poort (de opdracht SET LOCATION wordt door zowel RS422 als MMC gebruikt).
In de modus BASIC kunt u alle gegevens van scenegeheugen en bibliotheken (of alleen een gedeelte van de gegevens) op een kaart opslaan. Als BASIC is geselecteerd, worden aan de linkerkant van het scherm de items in de volgende tabel weergegeven. Tip BASIC-knop Als de PM5D en de DSP5D via een cascadeverbinding zijn gekoppeld, kunnen de instellingen van elk apparaat achtereenvolgens worden opgeslagen met één enkele handeling.
UTILITY-functie Knop Inhoud MIDI CTRL TABLE Inhoud van het overzicht in het scherm MIDI CTRL CHANGE EVENT LIST Inhoud van het overzicht in het scherm EVENT LIST Als de knkop SCENE MEMORY, HA, INPUT PATCH of OUTPUT PATCH is ingeschakeld, kunt u met het vak aan de rechterkant het beginnummer en eindnummer opgeven van de scenes of bibliotheekitems die worden opgeslagen.
K L H CHANNEL NAME Selecteer uit de volgende tabel de parameters die worden geschreven (bijvoorbeeld bibliotheektitel, kanaalnaam).
UTILITY-functie N Aantal bestanden / Vrije ruimte Hier worden het aantal bestanden en mappen in de huidige map en de hoeveelheid vrije ruimte op de geheugenkaart weergegeven. Opmerking Er kunnen maximaal 99 bestanden en mappen worden weergegeven in de bestandenlijst. Als er meer dan 99 zijn, wordt het knipperende bericht "Too Many Files" (Te veel bestanden) weergegeven. Verwijder in dit geval onnodige bestanden of verplaats bestanden naar een andere map.
In dit scherm kunnen scene- of bibliotheekgegevens van een in de MEMORY CARD geplaatste geheugenkaart in de PM5D worden geladen. Deze functie kan niet worden gebruikt in de modus PREVIEW. D Mode Hier kunt u de modus voor het laden van bestanden selecteren. Als in de bestandenlijst een ander bestand dan een CSV-bestand is geselecteerd, kunt u de modus BASIC of ADVANCED selecteren. (De knop CSV is grijs en niet beschikbaar.
UTILITY-functie F LOAD Tip Met deze knop worden de gegevens die aan de linkerkant van het scherm zijn geselecteerd, geladen in de door u opgegeven parameters. Als u op deze knop klikt, wordt een bericht weergegeven waarin u wordt gevraagd de laadbewerking te bevestigen. (Dit geldt voor alle modi.) ❏ Modus ADVANCED In deze modus kunt u scenegeheugen of een bibliotheek selecteren, een beginnummer en eindnummer opgeven en het opgegeven gegevensbereik laden van de kaart.
Hier kunt u de gewenste ingangskanalen/uitgangskanalen toewijzen aan de acht faders in het gedeelte DCA van het paneel. Hier kunt u ook de machine, INPUT-kanaallaag en ST IN/FX RTN-laag selecteren die samen met de FADER MODE worden geschakeld. Informatie op de display 6 FADER ASSIGN-scherm FADER ASSIGN Functiemenu F Faders 1–8 7 3 4 5 G STEREO A/STEREO B Hiermee wordt de functie geselecteerd die wordt bediend met de STEREO-faders en STEREO [ON]toetsen van de STEREO A/B channel strip.
UTILITY-functie B PARAMETER LOCK SECURITY-scherm In dit scherm kunt u consolebediening onmogelijk maken (Console Lock), bewerken van specifieke parameters onmogelijk maken (Parameter Lock) of het laden van bestanden uitschakelen (Load Lock). Vergrendelen en ontgrendelen kunnen worden beveiligd met twee wachtwoorden van verschillende niveaus. SECURITY Met deze knop wordt Parameter Lock ingesteld/ genegeerd voor de parameters die zijn geselecteerd in het gebied LOCK PARAMETER SELECT (5).
7 SYS/W.CLOCK-functie WORD CLOCK-scherm Hier kunt u de word clock selecteren waarop de PM5D werkt. U kunt ook instellingen voor kaarten weergeven en bewerken die zijn geïnstalleerd in sleuven 1–4. Dit is een tijdelijk wachtwoord (maximaal acht tekens) dat gescheiden is van het systeemwachtwoord. Het wachtwoord dat u hier opgeeft geldt voor de knop CONSOLE LOCK (7). De methode voor het instellen of wijzigen van het wachtwoord is hetzelfde als voor het systeemwachtwoord.
SYS/W.CLOCK-functie Opmerking 34 5 Voor de DSP5D kunt u niet 2TR IN D1–D3 of SLOT 3–4 selecteren. Voor CASCADE IN kunt u de D-sub 68-pins connector of de RJ-45-connector kiezen. • • • • • De operationele status van elke klok wordt aangegeven met de kleur van het symbool links van elke knop. De kleuren hebben de volgende betekenis. LOCK (blauw) Hiermee wordt aangegeven dat een klok wordt ingevoerd die is gesynchroniseerd met de in (2) geselecteerde bron.
Hier kunt u instellingen maken die gelden voor het hele PM5D-systeem. MIXER SETUP Informatie op de display waarvoor de toewijzing is verwijderd. Als er een sleuf wordt uitgewisseld met de CASCADE IN-connector, wordt het nummer van de cascadebus weergegeven in zwart op een gele achtergrond in het gebied waarin de sleufpoortnummers worden weergegeven.
SYS/W.CLOCK-functie 7 5 8 • 3-1 kan. In deze modus worden vier kanalen gebruikt: L (links vooraan), C (midden vooraan), R (rechts vooraan) en S (surround). L (linksvoor) C (middenvoor) R (rechtsvoor) S (surround) 6 E BUS SETUP In dit gebied wordt de MIX-busmodus (VARI/FIXED) aangegeven voor elke twee aangrenzende oneven/even genummerde MIX-bussen. U kunt de instelling bewerken door op de knoppen / links en rechts te klikken. F STEREO B • 5.1 kan.
I TYPE SELECT Informatie op de display apparaten om de afstand van de cascadeverbinding te vergroten. Er kunnen maximaal twee PM5D-apparaten worden aangesloten. Gebruik L–Q om de details van de cascadeverbinding op te geven. • PM5D-DSP5D 9 Functiemenu Klik in dit venster om het venster CASCADE TYPE SELECT te openen, waarin u het type cascadeverbinding kunt selecteren.
SYS/W.CLOCK-functie • PM5D-DCU5D — DSP5D-DCU5D — DSP5D Met dit systeem worden twee DCU5D-apparaten en twee DSP5D-apparaten via een cascadeverbinding aangesloten op de PM5D, waarbij twee sets van 48 extern gesitueerde monaurale ingangen worden toegevoegd. M L J P O Q K N J CASCADE ENABLE/DISABLE Hiermee schakelt u de functie Cascade in/uit. Opmerking Als u de instellingen van de CASCADE CONNECTIONparameters (9–Q) bewerkt, wordt de cascadefunctie tijdelijk teruggezet op Off.
SLOT 1/2 32 kanalen SLOT IN 3 (CH 1–16) SLOT IN 4 (CH 1–16) CH 1-32 CASCADE IN • SLOT 1-4 [CH1-8] Er kunnen maximaal 30 kanalen met audiosignalen worden ontvangen via ingangskanalen 1–8 van I/Okaarten die zijn geïnstalleerd in sleuven 1–4. (Omdat kanalen 7/8 van SLOT 4 niet worden gebruikt, zijn er in werkelijkheid maar 30 kanalen beschikbaar.) Als u deze instelling kiest, worden de signalen van de CASCADE IN-connector (kanalen 1–32) toegewezen aan kanalen 1–8 van de SLOT IN 1–4-poorten.
SYS/W.CLOCK-functie In deze staat volgt het SLAVE-apparaat als u het MASTER-apparaat bedient. Uit beide PM5Dapparaten wordt dezelfde mix uitgevoerd. Als u twee tot vier PM5D-apparaten in een keten op elkaar aansluit (d.w.z. de CASCADE OUT van het eerste apparaat → CASCADE IN van het tweede apparaat, en de CASCADE OUT van het tweede apparaat → CASCADE IN van het derde apparaat, en dit met maximaal vier apparaten), stelt u de laatste PM5D in de keten in op MASTER en de overige PM5D-apparaten op SLAVE.
Doelbus MIX 1 BUS 1 SLOT4- 1 MIX 1 MIX 2 BUS 2 SLOT4-2 MIX 2 MIX 3 BUS 3 SLOT4-3 MIX 3 MIX 4 BUS 4 SLOT4-4 MIX 4 MIX 5 BUS 5 SLOT4-5 MIX 5 MIX 6 BUS 6 SLOT4-6 MIX 6 MIX 7 BUS 7 SLOT4-7 MIX 7 MIX 8 BUS 8 SLOT4-8 MIX 8 MIX 9 AUX 1 SLOT4-9 MIX 9 MIX10 AUX 2 SLOT4-10 MIX10 MIX11 AUX 3 SLOT4-11 MIX11 MIX12 AUX 4 SLOT4-12 MIX12 MIX13 AUX 5 SLOT4- 1 MIX13 MIX14 AUX 6 SLOT4- 2 MIX14 MIX15 AUX 7 SLOT4- 3 MIX15 MIX16 AUX 8 SLOT4- 4 MIX16 *3 MIX17 AUX
SYS/W.CLOCK-functie C Slot/Channel HA (Head Amp)-scherm In dit scherm kunt u instellingen maken zoals fantoomvoeding (+48V), versterking en HPF voor elk van de interne hoofdversterkers (alleen model PM5D-RH en DSP5D), of voor elk kanaal van een extern hoofdversterkingsapparaat dat externe bediening via het speciale protocol ondersteunt (bijvoorbeeld Yamaha AD8HR of AD824).
In dit scherm kunt u de hoeveelheid versterking voor elk uitgangskanaal en voor elk uitgangskanaal van een I/Okaart opgeven. DITHER-scherm In dit scherm kunt u dithering in-/uitschakelen en de bitdiepte voor dithering opgeven. Deze instellingen worden afzonderlijk gemaakt voor elke digitale uitgangsaansluiting en elk uitgangskanaal van de digitale I/O-kaarten.
SYS/W.CLOCK-functie HA LIBRARY-scherm In dit scherm kunt u items in de HA-bibliotheek oproepen, opslaan, hernoemen of verwijderen. HA LIBRARY 8 9 J 4 5 6 7 D RECALL Hiermee wordt het in de lijst geselecteerde HAbibliotheekitem teruggeroepen in het geheugen. E OPSLAAN (STORE) 1 Hiermee worden de huidige instellingen van het scherm HA opgeslagen in de locatie die is geselecteerd in de lijst.
INPUT METER-scherm Dit scherm bevat meters waarmee het ingangsniveau van de ingangskanalen wordt aangegeven (ingangskanalen 1–48, ST IN-kanalen 1–4, FXTRN-kanalen 1–4). Informatie op de display METER-functie INPUT METER Algemene functies • Als gegevens met de PM5D-indeling worden opgeroepen in de PM5D-RH, blijven de interne hoofdversterkersinstellingen ongewijzigd. Als gegevens met de PM5D-RH-indeling worden opgeroepen in de PM5D, worden de interne hoofdversterkersinstellingen genegeerd.
METER-functie OUTPUT METER-scherm 4 Dit scherm bevat meters waarmee het uitgangsniveau wordt aangegeven van uitgangskanalen (MIX-kanalen 1–24, MATRIX-kanalen 1–8, STEREO A/B-kanalen), MONITOR (L/R/C) en CUE (L/R). OUTPUT METER 5 D Meters Met deze piekniveaumeters wordt het ingangsniveau van elk kanaal aangegeven. De huidige faderwaarde wordt in het vak eronder weergegeven. Als er ergens PRE ATT, POST EQ, POST GATE, POST COMP, INSERT IN of POST FADER wordt geclipt, gaat het segment ∑ branden.
4 Dit scherm bevat meters waarmee de hoeveelheid versterkingsreductie wordt weergegeven die wordt geproduceerd door de gate/processor voor elk ingangskanaal (ingangskanalen 1–48, ST IN-kanalen 1–4). Informatie op de display INPUT GR (Input Gain Reduction)scherm Functiemenu INPUT GR 5 D Meters Algemene functies Met deze piekniveaumeters wordt het uitgangsniveau van elk kanaal aangegeven. De huidige masterniveauwaarde wordt in het vak eronder weergegeven.
MON/CUE-functie MON/CUE-functie OUTPUT GR (Output Gain Reduction)-scherm Dit scherm bevat meters waarmee de hoeveelheid versterkingsreductie wordt weergegeven die wordt geproduceerd door de gate/processor voor elk uitgangskanaal (MIX-kanalen 1–24, MATRIX-kanalen 1–8, STEREO A/B-kanalen). TALKBACK-scherm In dit scherm kunt u talkback in-/uitschakelen en het talkbackdoel selecteren.
4 9 Informatie op de display 5 Functiemenu 3 6 C Talkback-ingangsselectie D HA (alleen model PM5D-RH) Hier kunt u fantoomvoeding in-/uitschakelen en de versterking aanpassen voor de analoge ingang die is geselecteerd in (3). Het LEVEL-volume in het gedeelte TALKBACK van het paneel heeft geen invloed op de talkbackinvoer van het analoge ingangskanaal. De HA-instelling wordt opgenomen in de HAbibliotheek.
MON/CUE-functie • Als SINE WAVE 1CH is geselecteerd OSCILLATOR-scherm 4 ’Hier kunt u instellingen maken en bewerkingen uitvoeren die betrekking hebben op de interne oscillator. 5 OSCILLATOR • Als SINE WAVE 2CH is geselecteerd 4 5 4 5 • Als PINK NOISE is geselecteerd 1 4 2 6 7 • Als BURST NOISE is geselecteerd 4 6 7 8 9 3 A OSC ON/OFF (Oscillator aan/uit) Hiermee schakelt u de oscillator in of uit. Dit is gekoppeld aan de schakelaar OSCILLATOR [ON] van het bovenste paneel.
Het bereik is 0,1–10 sec voor WIDTH en 1–30 sec voor INTERVAL. (De huidige instelling wordt in het vak onder elke knop weergegeven.) Niveau 2TR I/O-scherm Dit scherm bevat verschillende instellingen en indicaties voor 2TR IN/2TR OUT. Opmerking Het scherm 2TR I/O is uitgeschakeld als de DSP5D is geselecteerd. Informatie op de display H WIDTH I INTERVAL Als burst noise is geselecteerd, wordt met deze knoppen de duur van de noise zelf (WIDTH) en de duur van de stilte tussen noiseburst (INTERVAL) ingesteld.
MON/CUE-functie MONITOR-scherm Hier kunt u instellingen maken en bewerkingen uitvoeren die betrekking hebben op monitoring. 5 MONITOR 6 7 E Uitgangsniveaumeter Hiermee wordt het uitgangsniveau aangegeven van 2TR OUT DIGITAL-aansluitingen 1–3. F SRC (Sampling Rate Converter) Dit zijn aan/uit-schakelaar en selectieschakelaars voor de uitgangsfrequentie voor de samplesnelheidomzetters die zijn ingebouwd in 2TR OUT DIGITAL-aansluitingen 1–3. Als uitgangsfrequentie kunt u 44,1 kHz of 48 kHz kiezen.
E CUE INTERRUPTION Als deze knop is ingeschakeld, wordt het cue/solosignaal ook uitgevoerd uit de MONITOR OUTaansluitingen terwijl de functie Cue/Solo actief is. Gedurende deze tijd is de in het gedeelte MONITOR SOURCE geselecteerde monitorbron uitgeschakeld. Als deze knop is uitgeschakeld, wordt het cue/solosignaal nooit uitgevoerd uit de MONITOR OUTaansluitingen.
MON/CUE-functie CUE/SOLO-scherm J Hier kunt u instellingen maken en bewerkingen uitvoeren die betrekking hebben op de functie Cue/Solo. CUE/SOLO K L M J Niveaumeter Met deze piekniveaumeters wordt het niveau aangegeven van het uitgangssignaal van de MONITOR OUT-aansluitingen.
Met deze knoppen kunt u verschillende functies in-/ uitschakelen die betrekking hebben op Cue. U kunt uit de volgende functies kiezen. • MIX CUE LINK Hiermee wordt aangegeven of cue-bewerkingen worden gekoppeld aan de MIX-kanaalselectie. Als deze knop is ingeschakeld en nogmaals op de mixtoets wordt gedrukt die is geselecteerd in het gedeelte ENCODER MODE van het paneel, wordt gelijktijdig de toets [CUE] van dat kanaal ingeschakeld.
MON/CUE-functie 8 9 J K H OUTPUT SOLO SAFE Hier kunt u de uitgangskanalen opgeven die worden uitgesloten van Solo-handelingen. (U kunt meer dan één uitgangskanaal opgeven.) De knoppen komen overeen met de volgende uitgangskanalen.
C ASSIGN OUTPUT PATCH-functie Voor elk uitgangskanaal wordt hiermee aangegeven hoeveel uitgangspoorten momenteel zijn toegewezen. OUTPUT PATCH-scherm Informatie op de display Uitvoerfuncties D Raster OUTPUT PATCH In dit raster kunt u uitgangspoorten (horizontale rijen) patchen naar uitgangskanalen (verticale kolommen). Momenteel gepatchte rasters worden aangegeven met een symbool. Door op een locatie in het raster te klikken, kunt u patching instellen/annuleren.
OUTPUT PATCH-functie 6 INSERT PATCH-scherm In dit scherm kunt u de ingangs/uitgangspoorten patchen waarin externe apparaten worden geplaatst. Selecteer de uitgangspoort aan de linkerkant van het scherm en de ingangspoort aan de rechterkant van het scherm. INSERT PATCH F Knop LIBRARY Met deze knop opent u het OUTPUT PATCH LIBRARY-scherm (➥p. 247), waarin u patchbibliotheekinstellingen voor uitgangskanalen kunt opslaan/oproepen.
E Raster Voor elk uitgangskanaal (verticale kolom) kunt u in dit raster een of meer uitgangspoorten (horizontale rij) patchen die moeten worden gebruikt als insert-outs. Momenteel gepatchte rasters worden aangegeven met een symbool. Door op een locatie in het raster te klikken, kunt u patching instellen/annuleren. De rode lijnen links en boven geven de rasterlocatie aan waarnaar u de cursor verplaatst.
OUTPUT PATCH-functie 2 INSERT POINT-scherm 3 4 In dit scherm kunt u de positie selecteren waarop de insertin/out van elk uitgangskanaal wordt gepatcht. U kunt hier ook insert-in in- of uitschakelen. INSERT POINT 56 B OUTPUT CH (Uitgangskanaal) 1 Dit is het nummer en de naam van het uitgangskanaal dat u bewerkt. Twee gepaarde kanalen worden aangegeven met een hartsymbool aan de linkerkant. Voor deze kanalen worden de instellingen 3–4 gekoppeld.
OUTPUT PATCH LIBRARY-scherm Hier kunt u namen toewijzen aan de uitgangskanalen. Weergave in de functies CH COPY, GLOBAL PASTE en CSV IMPORT/EXPORT wordt echter niet ondersteund. Hier kunt u items in de uitgangspatchbibliotheek oproepen, opslaan, hernoemen of verwijderen. OUTPUT PATCH LIBRARY Algemene functies Functiemenu NAME Informatie op de display NAME-scherm 2 3 1 Uitgangsfuncties 1 Ingangsfuncties 2 A Channel B Naam Dit is de naam die momenteel is toegewezen aan het uitgangskanaal.
OUTPUT INSERT-functie 7 OUTPUT INSERT-functie INSERT IN MIX 1-24-scherm INSERT IN MATRIX/STEREO/ MONITOR-scherm Hier kunt u instellingen maken voor de interne HA (alleen model PM5D-RH) of externe HA die zijn toegewezen aan de insert-in van een uitgangskanaal of MONITOR L/C/Rkanaal. 3 INSERT IN MIX1-24 4 5 6 8 C RECALL Hiermee wordt het in de lijst geselecteerde uitgangspatchbibliotheekitem teruggeroepen in het geheugen.
2 3 Dit scherm wordt gedeeld met HA LIBRARY in de SYS/ W.CLOCK-functie (➥p. 230). HA LIBRARY 4 Informatie op de display HA LIBRARY-scherm 1 Functiemenu 5 6 A +48V Hiermee schakelt u fantoomvoeding (+48 V) in/uit voor elk kanaal. B HPF (High Pass Filter) Hiermee schakelt u de HPF voor elk kanaal in of uit. Algemene functies C Afsnijfrequentie Hiermee wordt de HPF-afsnijfreqentie voor elk kanaal opgegeven.
OUTPUT EQ-functie OUTPUT EQ-functie 1 2 3 6 4 EQ PARAM (EQ-parameter)-scherm Hier kunt u de EQ-parameters van het geselecteerde uitgangskanaal bewerken. EQ PARAM 5 9 8 7 A Kanaalselectie Selecteer het uitgangskanaal dat u wilt bewerken. U kunt achtbands EQ (vier UPPER-banden + vier LOWER-banden) gebruiken voor MIX-kanalen en STEREO A/B-kanalen, en vierbands EQ voor MATRIX-kanalen.
I LOWER/UPPER (alleen voor MIX-kanalen en STEREO A/B-kanalen) Met deze indicator wordt aangegeven welke vier banden (LOWER of UPPER) zijn geselecteerd in de sectie SELECTED CHANNEL van het paneel. De tekstlabel van de geselecteerde groep wordt in het geel weergegeven. LM MIX 1-24-scherm MATRIX/STEREO-scherm In deze schermen worden de EQ-instellingen voor alle uitgangskanalen weergegeven. Hier kunt u ook EQinstellingen kopiëren tussen uitgangskanalen.
OUTPUT EQ-functie 4 1 2 OUTPUT EQ LIBRARY-scherm Hier kunt u items in de uitgangs-EQ-bibliotheek oproepen, opslaan, hernoemen of verwijderen. OUTPUT EQ LIBRARY 3 A EQ-diagram In dit minidiagram wordt bij benadering de EQrespons voor elk uitgangskanaal weergegeven. Als u op het diagram klikt op de plaats waar de cursor zicht bevindt, wordt het EQ PARAM-scherm voor dat kanaal weergegeven. In dit scherm kunt u het minidiagram van het gewenste kanaal slepen en neerzetten om de EQ-instellingen te kopiëren.
OUTPUT COMP-functie Informatie op de display 9 COMP PARAM (Compressor parameter)-scherm Hier kunt u de compressorparameters van het geselecteerde uitgangskanaal bewerken. Functiemenu COMP PARAM 5 6 7 Algemene functies 8 J E RECALL G TITLE EDIT Hiermee kunt u de titel van het in de lijst geselecteerde bibliotheekitem bewerken. Als u op deze knop klikt, wordt een venster weergegeven waarin u de titel kunt bewerken. H CLEAR 1 2 3 A Kanaalselectie Selecteer het kanaal dat u wilt bewerken.
OUTPUT COMP-functie ❏ Key-in-signaalstroom als Link= On LINK= ON Key-insignaal van oneven THR genummerd kanaal Het maximumniveau opsporen Key-insignaal van even THR genummerd kanaal 5 ATTACK verwerken GR ATTACK verwerken GR ❏ Key-in-signaalstroom als Link= Off LINK= OFF Key-insignaal van oneven THR genummerd kanaal Het maximumniveau opsporen ATTACK verwerken GR Key-insignaal van even THR genummerd kanaal Het maximumniveau opsporen ATTACK verwerken GR Opmerking E Niveaumeters Met deze meter
K L M N O MIX 1-24-scherm MATRIX/STEREO-scherm In deze schermen worden de compressorinstellingen voor alle uitgangskanalen weergegeven. Hier kunt u ook compressorinstellingen kopiëren tussen uitgangskanalen. J THRESHOLD (Threshold level) MIX 1-24 Functiemenu Hiermee wordt het drempelniveau opgegeven waarbij de compressor gaat werken. Er wordt begonnen met het comprimeren van het ingangssignaal als het keyinsignaal boven die niveau komt.
OUTPUT COMP-functie upvenster weergegeven waarin u wordt gevraagd de kopieerbewerking te bevestigen.) COMP LIBRARY (Compressor library)-scherm Hier kunt u items in de compressorbibliotheek oproepen, opslaan, hernoemen of verwijderen. De inhoud van dit scherm komt overeen met die van het scherm COMP LIBRARY van de INPUT GATE/COMP-functie. COMP LIBRARY U kunt ook compressorinstellingen kopiëren tussen het MIX 1-24-scherm en het MATRIX/STEREO-scherm.
OUTPUT DELAY-functie MIX 1-24-scherm MATRIX/STEREO-scherm Functiemenu Hier kunt u de vertragingsparameters van het geselecteerde uitgangskanaal bewerken. Informatie op de display 9 MIX1-24 5 6 7 Algemene functies 8 J E RECALL MATRIX/STEREO Uitgangsfuncties Hiermee wordt het in de lijst geselecteerde compressorbibliotheekitem teruggeroepen in het geheugen.
OUTPUT DCA/GROUP-functie • SAMPLE De vertragingstijd wordt weergegeven als een aantal samples. Als u de samplefrequentie van de MP5D wijzigt, verandert het aantal samples ook. • msec (milliseconde) De vertragingstijd wordt weergegeven in eenheden van milliseconden. Als deze knop is ingeschakeld, worden in de vakken boven en onder de vertragingstijdknop (3) dezelfde waarden weergegeven.
Hier kunt u de uitgangskanalen opgeven die worden toegewezen aan dempingsgroepen 1–8. Dempen kan tegelijk worden in-/uitgeschakeld voor kanalen die aan dezelfde dempingsgroep zijn toegewezen. 4 5 MUTE GROUP ASSIGN Informatie op de display MUTE GROUP ASSIGN-scherm D SET BY CUE (Assign by [CUE]-toets) Functiemenu Hiermee wordt opgegeven of de [CUE]-toets wordt gebruikt voor het maken/annuleren van DCAgroeptoewijzingen.
OUTPUT DCA/GROUP-functie D MUTE SAFE Met deze knoppen schakelt u tijdelijk de gedempte status van een kanaal uit. Als een knop wordt weergegeven als "-", wordt de weergave door erop te klikken gewijzigd in "ON", en wordt het overeenkomstige uitgangskanaal uitgezonderd van mute-groepen. Als u nogmaals op deze knop klikt, wordt de oorspronkelijke status hersteld. EQ LINK ASSIGN-scherm Hier kunt u de uitgangskanalen opgeven die worden toegewezen aan EQ-koppelingsgroepen A–H.
Hier kunt u de uitgangskanalen opgeven die worden toegewezen aan compressorkoppelingsgroepen A–H. Compressorparameters worden gekoppeld voor kanalen die bij dezelfde groep horen. COMP LINK ASSIGN 4 Functiemenu 3 Informatie op de display COMP LINK ASSIGN (Compressor link assign)-scherm C SET BY CUE (Assign by [CUE]-toets) Algemene functies Hiermee wordt opgegeven of de [CUE]-toets wordt gebruikt voor het maken/annuleren van EQkoppelingsgroeptoewijzingen.
MATRIX/ST-functie MATRIX/ST-functie MATRIX/ST ROUTING-scherm Hier kunt u het signaal van MIX-kanalen en STEREO A/Bkanalen verzenden naar de STEREO-bus of de gewenste MATRIX-bus. 3 4 MATRIX/ST ROUTING C SET BY CUE (Assign by [CUE]-toets) Hiermee wordt opgegeven of de [CUE]-toets wordt gebruikt voor het maken/annuleren van compressorkoppelingsgroeptoewijzingen.
LEVEL-knoppen Pas het zendniveau aan van de signalen die uit de MIX-kanalen en STEREO A/B-kanalen worden verzonden naar elke MATRIX-bus.
MATRIX/ST-functie 3 4 5 7 MIX to MATRIX VIEW-scherm In dit scherm worden de signalen weergegeven die vanuit de MIX-kanalen naar de MATRIX-bussen worden verzonden. U kunt vanuit dit scherm ook de instellingen bewerken. MIX to MATRIX VIEW 6 8 C MIX TO MATRIX ON/OFF Deze knop is een aan/uit-schakelaar voor het signaal dat vanuit elk MIX-kanaal of STEREO A/B-kanaal wordt verzonden naar de MATRIX-bussen. Als deze knop is uitgeschakeld, wordt er geen signaal van dat kanaal naar de MATRIX-bussen verzonden.
Verplaats hiervoor de cursor naar het gewenste raster en houd vervolgens de [SHIFT]-toets ingedrukt terwijl u op de [ENTER]-toets drukt. (U kunt ook de [SHIFT]-toets ingedrukt houden terwijl u op het gewenste raster klikt.) Als het venster JOB SELECT wordt weergegeven, selecteert u een van de volgende kopieeropties en klikt u op de knop OK. Informatie op de display U kunt de status bekijken van de signalen die vanuit alle MIX-kanalen of STEREO A/B-kanalen worden verzonden naar een specifieke MATRIX-bus.
MATRIX/ST-functie De indicatie heeft de volgende betekenis. (geel) . . . . PRE FADER (onmiddellijk vóór de fader) (grijs) . . . . POST FADER (onmiddellijk na de fader) (rood) . . . POST ON (onmiddellijk na de [ON]-toets) Als u de positie wilt wijzigen van waaruit het signaal wordt verzonden, verplaatst u de cursor de verticale kolom voor het gewenste kanaal en drukt u op de [ENTER]-toets, of klikt u, of draait u aan de [DATA]encoder.
LCR L C R Informatie op de display Signaal dat naar het C-kanaal wordt verzonden Signaalniveau Hier kunt u instellingen maken voor de LCR-modus, waarin afspelen via drie kanalen mogelijk is door de toevoeging van een CENTER-kanaal aan de L/R-kanalen van de STEREO-bus. Deze functie kan alleen worden gebruikt voor MIX-kanalen. In dit geval werkt MIX TO STEREO PAN als een conventionele PAN-regelaar en wordt er geen signaal verzonden naar het CENTER-kanaal.
MATRIX/ST-functie D MIX-kanaal Dit is het nummer en de naam van het MIX-kanaal dat u bewerkt. Gepaarde MIX-kanalen worden aangegeven met een hartsymbool aan de rechterkant. U kunt op dit symbool klikken om paren in of uit te schakelen. De waarden van parameters 2–3 zijn gekoppeld voor gepaarde kanalen.
Informatie op de display 3 4 B Bustoewijzingen In dit gebied worden de surroundkanalen aangegeven die zijn toegewezen aan de MIX-bussen die worden gebruikt als surroundbussen. U kunt deze instellingen bewerken door op de knoppen / links en rechts te klikken. Als u de toewijzing van surroundkanalen wijzigt, wordt de MIX-bus waarvan u de kanaaltoewijzing hebt gewijzigd, verwisseld met de MIX-bus die eerder was toegewezen aan dat kanaal. Opmerking De gebruikte MIX-bussen staan vast voor elke surroundmodus.
OUTPUT VIEW-functie B EQ OUTPUT VIEW-functie CH VIEW (Channel view)-scherm In dit scherm worden de mixparameters weergegeven van het momenteel geselecteerde MIX-kanaal, MATRIXkanaal of STEREO A/B-kanaal. In dit scherm kunt u ook de hoofdparameters bewerken en andere schermen openen. CH VIEW In dit gebied worden het pos-EQ-niveau, de EQrespons bij benadering en de aan/uit-status van de EQ weergegeven. U kunt op de knop EQ ON/OFF klikken om EQ in/uit te schakelen in dit scherm.
Met deze knop opent u het OUTPUT CH LIBRARYscherm (➥p. 275), waarin u bibliotheekinstellingen voor uitgangskanalen kunt opslaan/oproepen. M Niveaumeter Met deze niveaumeter wordt het uitgangsniveau van het kanaal aangegeven. N Signaaldetectiepunt Functiemenu Dit is het punt waarop het signaalniveau wordt gedetecteerd at wordt weergegeven in de niveaumeter (M) (PRE EQ, PRE FADER, POST FADER, POST DELAY of POST ON). U kunt deze instelling bewerken door op de knoppen / links en rechts te klikken.
OUTPUT VIEW-functie SIGNAL FLOW-scherm In dit scherm wordt de signaalbaan voor aangrenzende oneven/even genummerde MIX/MATRIX-kanalen of voor STEREO A/B-kanalen. In dit scherm kunt u ook een deel van de parameters bewerken en andere schermen openen. U kunt ook vaststellen op welke locatie binnen de signaalbaan het clippen heeft plaatsgevonden. 3 C Niveaumeters Met deze meters worden de niveaus binnen de signaalbaan aangegeven. Niveaus worden vastgesteld op de volgende locaties.
5 6 In dit scherm worden de aan/uit-status, het niveau en de cue-monitorstatus van de uitgangskanalen en DCAgroepen weergegeven. Functiemenu FADER VIEW Informatie op de display FADER VIEW-scherm E TO MATRIX (alleen voor MIX-kanalen en STEREO A/B-kanalen) In dit gebied wordt de aan/uit-status weergegeven van het signaal dat van het MIX-kanaal of STEREO A/Bkanaal wordt verzonden naar de MATRIX-bussen, en het punt van waaruit het signaal wordt verzonden.
OUTPUT VIEW-functie CH JOB (Channel job)-scherm 4 In dit scherm kunt u de gewenste parameter(s) uit het geselecteerde uitgangskanaal in een geheugenbuffer kopiëren en ze naar hetzelfde type kanaal plakken over verplaatsen (u kunt meer dan één plakbestemming selecteren). 7 8 CH JOB 5 6 D EXECUTE 2 1 Als u op deze knop klikt, worden de opgegeven parameters uit het buffergeheugen gekopieerd naar het opgegeven plakdoelkanaal.
Hier kunt u de doelkanalen voor plakken selecteren. U kunt alleen kanalen selecteren van hetzelfde type als de kopieerbron. OUTPUT CH LIBRARY-scherm Hier kunt u items in de uitgangskanaalbibliotheek oproepen, opslaan, hernoemen of verwijderen. Tip OUTPUT CH LIBRARY Functiemenu Als het MIX/MATRIX-kanaal van de kopieerbron is gepaard, wordt het oneven genummerde kanaal gekopieerd naar de oneven genummerde kanalen en wordt het even genummerde kanaal gekopieerd naar de even genummerde kanalen.
OUTPUT VIEW-functie 8 I Bibliotheekoverzicht Gebruik de schuifbalk om het bibliotheekitem te selecteren waarop u een bewerking wilt uitvoeren. Het geselecteerde bibliotheekitem wordt naar het midden verplaatst en wordt gemarkeerd. 4 5 6 7 9 D RECALL Hiermee wordt het in de lijst geselecteerde kanaalbibliotheekitem teruggeroepen in het geheugen. Als het in (1) geselecteerde kanaal een ander type heeft dan het in de lijst geselecteerde kanaal, is deze knop grijs en is de bewerking Recall niet beschikbaar.
Opmerking U kunt meerdere ingangskanalen naar één ingangspoort patchen, maar u kunt niet meerdere ingangspoorten naar één ingangskanaal patchen. E Ingangspoort 1 5 2 3 4 A SELECTED PATCH Hiermee worden de naam en het nummer aangegeven van het ingangskanaal waarop de cursor zich bevindt, en de ingangspoort. Van boven naar beneden worden in dit gebied het type ingangspoort, het id-nummer, het nummer van het ingangskanaal en het nummer van toegewezen ingangskanalen aangegeven.
INPUT PATCH-functie 6 7 8 9 DIRECT OUT PATCH-scherm Hier kunt u een ingangskanaal patchen naar een uitgangspoort, zodat het ingangskanaal rechtstreeks wordt uitgevoerd via die poort. F PRESET Met deze knop worden de toewijzingen van ingangspoort → ingangskanaal gewijzigd in de volgende standaardinstellingen.
Tip Bewerkingen in het raster zijn hetzelfde voor alle patchschermen. Raadpleeg voor meer informatie de Tip op p. 277. E Uitgangspoort INSERT PATCH-scherm In dit scherm kunt u de ingangs/uitgangspoorten patchen waarmee externe apparaten in elk ingangskanaal worden geplaatst. Selecteer de uitgangspoort aan de linkerkant van het scherm en de ingangspoort aan de rechterkant van het scherm.
INPUT PATCH-functie E Raster Voor elk ingangskanaal (verticale kolom) kunt u in dit raster een of meer uitgangspoorten (horizontale rij) patchen die moeten worden gebruikt als insert-outs. Momenteel gepatchte rasters worden aangegeven met een symbool. Door op een locatie in het raster te klikken, kunt u patching instellen/annuleren. De rode lijnen links en boven geven de rasterlocatie aan waarnaar u de cursor verplaatst. Tip Bewerkingen in het raster zijn hetzelfde voor alle patchschermen.
3 4 Voor elk invoerkanaal kunt u opgeven op welk punt insert in/out wordt gepatcht en vanaf welk punt de rechtstreekse uitvoer wordt genomen. U kunt hier ook Insert of Direct Output in- of uitschakelen. B INPUT CH (Ingangskanaal) Dit is het nummer van het ingangskanaal dat u bewerkt. Twee gepaarde kanalen worden aangegeven met een hartsymbool aan de linkerkant. Voor deze kanalen worden de instellingen 3–6 gekoppeld. U kunt op dit symbool klikken om paren in of uit te schakelen.
INPUT PATCH-functie 7 8 NAME-scherm Hier kunt u een naam toewijzen aan elk ingangskanaal en elke DCA-groep. NAME 9 J G DIRECT OUT ON/OFF Met deze knoppen schakelt u rechtstreekse uitvoer in/ uit voor elk kanaal. 1 H DIRECT OUT 2 3 Hier kunt u een van de volgende opties kiezen als de locatie voor rechtstreekse uitvoer voor elk kanaal. PRE ATT Onmiddellijk vóór de verzwakker PRE HPF Onmiddellijk voor het laag-af-filter.
Hier kunt u items in de input-patchbibliotheek oproepen, opslaan, hernoemen of verwijderen. INPUT PATCH LIBRARY INPUT HA/INSERT-functie CH 1-24 (Ingangskanaal 1-24)-scherm CH 25-48 (Ingangskanaal 25-48)scherm Informatie op de display INPUT PATCH LIBRARY-scherm Functiemenu STIN/FXRTN (ST IN/FXRTN-kanaal)scherm Hier kunt u instellingen maken voor interne HA's (alleen model PM5D-RH) of externe HA's die zijn toegewezen aan ingangskanalen.
INPUT HA/INSERT-functie 1 INSERT 1-24-scherm 2 3 INSERT 25-48-scherm INSERT STIN-scherm 4 Hier kunt u instellingen maken voor interne HA's (alleen model PM5D-RH) of externe HA's die zijn toegewezen aan de insert-in- of ingangskanalen. 5 6 INSERT 1-24 A +48V B HPF (High Pass Filter) C Afsnijfrequentie D GAIN E Ingangspoort Deze items zijn dezelfde als in de OUTPUT INSERTfunctie van het INSERT IN MIX1-24-scherm en het INSERT IN MATRIX/STEREO MONITOR-scherm (➥ p. 248).
2 3 Dit scherm is hetzelfde als HA LIBRARY in de SYS/ W.CLOCK-functie (➥ p. 230). HA LIBRARY 4 Informatie op de display HA LIBRARY-scherm 1 Functiemenu 5 6 A +48V B HPF (High Pass Filter) C Afsnijfrequentie D GAIN Algemene functies E Ingangspoort Deze items zijn dezelfde als in de OUTPUT INSERTfunctie van het INSERT IN MIX1-24-scherm en het INSERT IN MATRIX/STEREO MONITOR-scherm (➥ p. 248).
INPUT ø/EQ-functie INPUT ø/EQ-functie EQ PARAM (EQ-parameter)-scherm Hier kunt u de EQ-parameters van het geselecteerde ingangskanaal bewerken. 7 6 8 J 9 F ATT (attenuation, verzwakking) EQ PARAM Met deze knop past u de hoeveelheid verzwakking/ versterking aan onmiddellijk na AD-conversie in een bereik van –96 dB tot +24 dB. Dit wordt gekoppeld met de ATT-knop in het ø/ATT 1–48-scherm en het ø/ ATT STIN/FXRTN-scherm. De huidige waarde wordt weergegeven in het vak onder de knop.
2 EQ 25-48-schakelaar EQ STIN/FXRTN-scherm EQ STIN/FXRTN In dit minidiagram wordt bij benadering de EQrespons voor elk ingangskanaal weergegeven. Als u op het diagram klikt op de plaats waar de cursor zicht bevindt, wordt het EQ PARAM-scherm voor dat kanaal weergegeven. In dit scherm kunt u het minidiagram van het gewenste kanaal slepen en neerzetten om de EQ-instellingen te kopiëren.
INPUT ø/EQ-functie ø/ATT 1-48 (Phase/Attenuation 1-48)-scherm 1 2 ø/ATT STIN/FXRTN (Phase/ Attenuation STIN/FXRTN)-scherm 3 Hier kunt u u de hoeveelheid verzwakking/versterking onmiddellijk na AD-conversie aanpassen en de fase omkeren. 4 ø/ATT 1-48 A GANG Als u deze knop inschakelt, worden verzwakkings/ versterkingssignalen gekoppeld voor aangrenzende oneven/even genummerde kanalen (of de L/R-kanten van een STIN/FXRTN-kanaal).
Hier kunt u items in de input-EQ-bibliotheek oproepen, opslaan, hernoemen of verwijderen. INPUT GATE/COMP-functie GATE PARAM (Gate parameter)scherm INPUT EQ LIBRARY Hier kunt u de gate-parameters van het geselecteerde ingangskanaal bewerken. Informatie op de display INPUT EQ LIBRARY-scherm Afgezien van het feit dat dit EQ-instellingen zijn voor de ingangskanalen, zijn de weergave en werking hetzelfde als in de OUTPUT EQ-functie van het OUTPUT EQ LIBRARY-scherm. Zie p. 252.
INPUT GATE/COMP-functie ❏ Key-in-signaalstroom als Link= Off E Niveaumeters Met deze meters wordt de hoeveelheid versterkingsreductie (GR) het piekniveau voor (PRE) en na (POST) de gate en het piekniveau van het key-insignaal (KEY IN) aangegeven waardoor de gate in werking treedt. Als het signaal wordt geknipt, licht het OVER-segment op. Als stereokoppeling is ingeschakeld voor het ingangskanaal (of als er een ST IN-kanaal is geselecteerd), worden niveaumeters voor twee kanalen weergegeven.
Dit is een aan/uit-schakelaar voor het filter dat is toegepast op het key-in-signaal. L CUE Met deze knop wordt het momenteel geselecteerde key-in-signaal met cues gecontroleerd. Opmerking COMP PARAM (Compressor parameter)-scherm Informatie op de display K FILTER ON/OFF Hier kunt u de compressorparameters van het geselecteerde ingangskanaal bewerken. COMP PARAM Q Algemene functies P M THRESHOLD (Threshold level) Hiermee wordt het niveau bepaald waarbij de gate opengaat en sluit.
INPUT GATE/COMP-functie F Niveaumeters Met deze meters wordt de hoeveelheid versterkingsreductie (GR) het piekniveau voor (PRE) en na (POST) de compressor en het piekniveau van het key-insignaal (KEY IN) aangegeven waardoor de compressor in werking treedt. Als het signaal wordt geknipt, licht het OVER-segment op. J J KEY IN SOURCE 6 Selecteer het gewenste key-in-signaal uit de volgende mogelijkheden.
1 4 CH 13-24 (Input channel 13–24)scherm CH 37-48 (Input channel 37–48)scherm 3 5 Functiemenu CH 25-36 (Input channel 25–36)scherm Informatie op de display 2 CH 1-12 (Input channel 1–12)-scherm 6 A Gatediagram In dit minidiagram wordt bij benadering de gaterespons voor elk ingangskanaal weergegeven. Als u op het minidiagram klikt, wordt het GATE PARAMscherm voor dat kanaal weergegeven.
INPUT GATE/COMP-functie 9 GATE LIBRARY-scherm Hier kunt u items in de gatebibliotheek oproepen, opslaan, hernoemen of verwijderen. GATE LIBRARY 5 6 7 8 J E RECALL 1 Hiermee wordt het in de lijst geselecteerde gatebibliotheekitem teruggeroepen in het geheugen. F OPSLAAN (STORE) Hiermee worden de gate-instellingen van het momenteel geselecteerde kanaal opgeslagen in de locatie die is geselecteerd in de lijst.
Hier kunt u items in de compressorbibliotheek oproepen, opslaan, hernoemen of verwijderen. COMP LIBRARY INPUT DELAY-functie CH 1-24 (Ingangskanaal 1–24)-scherm CH 25-48 (Ingangskanaal 25–48)scherm Informatie op de display COMP LIBRARY (Compressor library)-scherm Functiemenu ST IN (ST IN channel)-scherm Hier kunt u de delay-parameters van het geselecteerde ingangskanaal bewerken.
INPUT DCA/GROUP-functie 2 INPUT DCA/GROUP-functie DCA GROUP ASSIGN-scherm 3 4 Hier kunt u de ingangskanalen opgeven die worden toegewezen aan DCA-groepen 1–8. Het niveau van ingangskanalen die bij dezelfde DCA-groep horen, kan als geheel worden aangepast met de DCA-faders 1–8. 5 DCA GROUP ASSIGN B GANG C Knop voor vertragingstijd D DELAY ON/OFF Deze zijn dezelfde als in de OUTPUT DELAY-functie (➥ p. 258).
Hier kunt u de ingangskanalen opgeven die worden toegewezen aan dempingsgroepen 1–8. Dempen kan tegelijk worden in-/uitgeschakeld voor kanalen die aan dezelfde dempingsgroep zijn toegewezen. MUTE GROUP ASSIGN 5 Functiemenu 4 Informatie op de display MUTE GROUP ASSIGN-scherm D SET BY CUE (Assign by [CUE]-toets) Tip De SET BY CUE-knop kan voor slechts één DCA-groep worden ingeschakeld. Deze wordt automatisch uitgeschakeld als u van scherm verandert of de stroom uitschakelt.
INPUT DCA/GROUP-functie EQ LINK ASSIGN-scherm Hier kunt u de ingangskanalen opgeven die worden toegewezen aan EQ-koppelingsgroepen 1–8. EQparameters worden gekoppeld voor kanalen die bij dezelfde groep horen. EQ LINK ASSIGN 3 4 C SET BY CUE (Assign by [CUE]-toets) Hiermee wordt opgegeven of de [CUE]-toets wordt gebruikt voor het maken/annuleren van EQkoppelingsgroeptoewijzingen.
COMP LINK ASSIGN CH to MIX (Channel to mix)-scherm Hier kunt u signalen vanuit ingangskanalen naar de gewenste MIX-bus sturen. In dit scherm kunt u ook het type (VARI of FIXED) van elke MIX-bus wijzigen en de locatie opgeven van waaruit de signalen worden verzonden. Informatie op de display Hier kunt u de ingangskanalen opgeven die worden toegewezen aan compressorkoppelingsgroepen 1–8. Compressorparameters worden gekoppeld voor kanalen die bij dezelfde groep horen.
PAN/ROUTING-functie ❏ POST ON ❏ Type = FIXED, Pairing = disabled Het signaal wordt verzonden vanuit onmiddellijk na de [ON]-toets. FADER ON MIX1 (VARI) LEVEL Ingangskanaal 1 ↓ MIX-bus 1 Ingangskanaal 2 ↓ MIX-bus 1 …… PAN TO ST …… STEREO L STEREO R MIX1 MIX2 POST ON/POST TO ST= INPUT CHANNEL 1 Ingangskanaal 2 ↓ MIX-bus 2 Ingangskanaal 1 ↓ MIX-bus 2 SEND ON/OFF-knop Aan/uit-schakelaar voor het signaal dat van ingangskanalen naar elke MIX-bus wordt verzonden.
❏ Type = VARI, Pairing = disabled Ingangskanaal 2 ↓ MIX-bussen 1/2 Ingangskanaal 1 ↓ MIX-bussen 1/2 Ingangskanaal 2 ↓ MIX-bus 2 Ingangskanaal 1 ↓ MIX-bus 2 Ingangskanaal 1 ↓ MIX-bus 1 Ingangskanaal 2 ↓ MIX-bus 1 Informatie op de display ❏ Type = FIXED, Pairing = enabled Functiemenu SEND ON/OFF-knop Aan/uit-schakelaar voor het signaal dat van ingangskanalen naar de twee MIX-bussen wordt verzonden.
PAN/ROUTING-functie ❏ Type = VARI, Pairing = enabled 5 8 9 Ingangskanaal 2 ↓ MIX-bussen 1/2 Ingangskanaal 1 ↓ MIX-bussen 1/2 SEND ON/OFFknop Aan/uitschakelaar voor het signaal dat van ingangskanalen naar de twee MIX-bussen wordt verzonden. 6 SEND LEVEL-knop Past het niveau van het signaal aan dat van ingangskanalen naar de twee MIX-bussen wordt gestuurd. MIX PAN/BALANCE-knop Hiermee wordt de paninstelling opgegeven van het signaal dat van ingangskanalen naar de twee MIXbussen wordt verzonden.
K Ingangskanaal Dit is het broningangskanaal (of -kanalen). Gepaarde ingangskanalen (of een ST IN-kanaal) worden aangegeven met een hartsymbool er tussenin. Voor een ingangskanaal kunt u op dit symbool klikken om paren in of uit te schakelen.
PAN/ROUTING-functie ALL OFF [ALL MIX ] ALL ON [ALL MIX ] Hiermee schakelt u de signalen die vanuit het geselecteerde ingangskanaal worden verzonden naar alle MIX-bussen allemaal tegelijk in of uit. ALL OFF [ALL CH ] ALL ON [ALL CH ] Hiermee schakelt u de signalen die vanuit alle ingangskanalen worden verzonden naar de geselecteerde MIX-bus allemaal tegelijk in of uit.
In dit scherm worden de signalen weergegeven die vanuit de ingangskanalen naar de MIX-bussen worden verzonden. U kunt vanuit dit scherm ook de instellingen bewerken. MIX SEND VIEW Informatie op de display MIX SEND VIEW-scherm • Deze bewerking wordt genegeerd door niet-gepaarde MIXbussen en MIX-bussen van het type FIXED. • U kunt geen PAN-parameters naar BALANCE-parameters kopiëren (of omgekeerd). • Kopiëren is ongeldig voor kanalen waarvoor de knop VARI (in het gebied FOLLOW PAN) is ingeschakeld.
PAN/ROUTING-functie B SEND LEVEL, PRE/POST (Verzendniveau / Verzendpunt) Selecteert één van de volgende twee parameters voor weergave in het raster. ❏ Als de knop SEND LEVEL is ingeschakeld De verzendniveaus van de signalen die worden gezonden van ingangskanalen naar MIX-BUSSEN worden in het raster weergegeven als staafdiagrammen.
In dit scherm worden de signalen weergegeven die vanuit de ingangskanalen naar de bussen en rechtstreekse uitgangen worden verzonden. U kunt vanuit dit scherm ook deze toewijzingen instellen of annuleren. Functiemenu FIX ASSIGN VIEW Informatie op de display FIX ASSIGN VIEW-scherm In dit gebied worden verschillende instellingen weergegeven voor de signalen die vanuit de ingangskanalen (horizontale rijen) naar de MIXbussen (verticale kolommen) worden verzonden.
PAN/ROUTING-functie D TO ST (To stereo) Als deze knop is ingeschakeld, wordt het overeenkomstige ingangskanaal toegewezen aan de STEREO-bus. Dit is gekoppeld aan de knop TO ST van het scherm CH to MIX (PAN/ROUTING-functie). E DIRECT Als deze knop is ingeschakeld, wordt het signaal van het overeenkomstige ingangskanaal verzonden naar de uitgangspoort die is geselecteerd als rechtstreekse uitgang. Dit is gekoppeld aan de knop DIRECT OUT ON/OFF in het scherm INSERT/DIRECT OUT POINT (IN PATCH-functie).
SURR PARAM Er worden een F-knop voor het regelen van de voordivergentie en een R-knop voor het regelen van de achter-divergentie weergegeven. Gebruik deze twee knoppen om de verhouding (0–100) op te geven waarmee een signaal dat in het midden is geplaatst, naar de middelste bussen (C, S, Bs) en de bussen links/ recht (L, R, Ls, Rs) wordt verzonden. In de modus 6.1ch wordt tussen de knoppen F en R een knop LINK weergegeven waarmee de voor- en achter-divergentie worden gekoppeld.
PAN/ROUTING-functie 8 9 J SURR VIEW (Surround view)-scherm In dit scherm worden de surround-instelling voor elk ingangskanaal weergegeven. Vanuit dit scherm kunt u ook naar het scherm SURR PARAM voor het gewenste kanaal gaan. H STEREO LINK SURR VIEW Hiermee wordt aangegeven of de geluidsbeeldverplaatsing wordt gekoppeld tussen de twee kanalen die worden weergegeven in het scherm.
Voor twee aangrenzende oneven/even genummerde ingangskanalen (of ST IN-kanaal L/R) converteren deze instellingen het tweekanaals-signaal van een MS-mic in L/R-signalen. M/S CH VIEW (Channel view)-scherm In dit signaal worden de mixparameters weergegeven van het momenteel geselecteerde ingangskanaal In dit scherm kunt u ook de hoofdparameters bewerken en andere schermen openen.
INPUT VIEW-functie C ATT (attenuation, verzwakking) P In dit gebied worden de instellingen voor demping en ø (fase) weergegeven. Vanuit dit scherm kunt u ook de demping aanpassen en de fase wisselen. J Q D EQ Raadpleeg de uitleg van het scherm CH VIEW van de OUTPUT VIEW-functie (➥ p. 270). K E GATE L In dit gebied worden de hoeveelheid versterkingsreductie en het uitgangsniveau van de gate, een minidiagram met bij benadering de respons van de gate en de aan/uit-status van de gate weergegeven.
In dit scherm wordt de signaalbaan voor twee aangrenzende oneven/even genummerde ingangskanalen of ST IN-kanalen weergegeven. In dit scherm kunt u ook een deel van de parameters bewerken en andere schermen openen. U kunt ook vaststellen op welke locatie binnen de signaalbaan het clippen heeft plaatsgevonden.
INPUT VIEW-functie FADER VIEW-scherm In dit scherm worden de aan/uit-status, het niveau en de cue-monitorstatus van de ingangskanalen en DCAgroepen weergegeven. FADER VIEW CH JOB-scherm In dit scherm kunt u de gewenste parameter(s) uit het geselecteerde ingangskanaal in een geheugenbuffer kopiëren en ze naar hetzelfde type kanaal plakken over verplaatsen (u kunt meer dan één plakbestemming selecteren).
• Eén enkel kanaal kan alleen worden verplaatst als wordt voldaan aan de twee volgende voorwaarden. - Er zijn geen gepaarde kanalen tussen de verplaatsbron en het verplaatsdoel. - U hebt geen parameter geselecteerd waarvan er maar één bestaat voor elke twee aangrenzende oneven/even genummerde kanalen, zoals DELAY GANG. 2 3 Informatie op de display Opmerking Hiermee wordt het kanaal weergegeven dat momenteel in het buffergeheugen wordt gekopieerd.
INPUT VIEW-functie INPUT CH LIBRARY (Input channel library)-scherm Hier kunt u items in de ingangskanaalbibliotheek oproepen, opslaan, hernoemen of verwijderen. INPUT CH LIBRARY Afgezien van het feit dat deze instellingen voor ingangskanalen zijn, is dit scherm hetzelfde als het CH LIBRARY-scherm van de OUTPUT VIEW-functie. Zie p. 275.
Informatie op de display Appendices EQ-bibliotheekoverzicht HIGH PEAKING PEAKING PEAKING H.SHELF G +3.5 dB –3.5 dB 0.0 dB +4.0 dB F 100 Hz 265 Hz 1.06 kHz 5.30 kHz Q 02 Bass Drum 2 1.25 10.0 0.90 — PEAKING PEAKING PEAKING LPF G +8.0 dB –7.0 dB +6.0 dB ON F 80.0 Hz 400 Hz 2.50 kHz 12.5 kHz Q 03 Snare Drum 1 Snare Drum 2 0.0 dB +3.0 dB +4.5 dB 132 Hz 1.00 kHz 3.15 kHz 5.00 kHz 1.25 4.5 0.11 — L.SHELF PEAKING PEAKING PEAKING G +1.5 dB –8.5 dB +2.
GATE-bibliotheekoverzicht # Parameter Title Female Vo. 27 1 Female Vo. 2 Chorus & 29 Harmo 30 Total EQ 1 32 Total EQ 3 33 Bass Drum 3 Snare Drum 3 PEAKING PEAKING PEAKING +1.0 dB +1.5 dB +2.0 dB F 118 Hz 400 Hz 2.65 kHz 6.00 kHz 0.18 0.45 0.56 0.14 L.SHELF PEAKING PEAKING H.SHELF G –7.0 dB +1.5 dB +1.5 dB +2.5 dB F 112 Hz 335 Hz 2.00 kHz 6.70 kHz Q — 0.16 0.20 — PEAKING PEAKING PEAKING PEAKING G –2.0 dB –1.0 dB +1.5 dB +3.0 dB F 90.0 Hz 850 Hz 2.
3 Expand Compander (H) EXPAND COMPAND-H COMPAND-S 6 A. Dr. BD A. Dr. BD COMP COMPAND-H 8 A. Dr. SN A. Dr. SN COMP EXPAND 30 Attack (ms) 38 Out gain (dB) 0.0 10 A. Dr. Tom COMPAND-S EXPAND A. Dr. OverTop COMPAND-S 2 Out gain (dB) –3.5 Width (dB) 54 Release (ms) 250 Release (ms) 842 Threshold (dB) –23 Threshold (dB) –12 Ratio ( :1) 1.7 Ratio ( :1) 2 Attack (ms) 1 Attack (ms) 15 Out gain (dB) 4.5 Out gain (dB) 3.5 12 E. B.
Compressor-bibliotheekoverzicht # 21 Title Strings3 Type COMP Parameter BrassSection COMP Syn. Pad COMP 25 26 27 28 SamplingPerc Sampling BD Sampling SN Hip Comp Solo Vocal1 COMPAND-S COMP COMP COMPAND-S COMP COMP 2 Attack (ms) 76 Attack (ms) 1 Out gain (dB) 2.5 COMP EXPAND Out gain (dB) Knee 2 2.0 2 Release (ms) 284 Threshold (dB) –18 Threshold (dB) –14 Ratio ( :1) 1.7 Ratio ( :1) 2.5 Attack (ms) 18 Attack (ms) Out gain (dB) 4.
Elk kanaal heeft een GATE-sectie (alleen ingangen en ST IN-kanalen) en een COMP-sectie. De Gate-sectie omvat de typen Gate en Ducking. De Comp-sectie omvat de typen Compressor, Expander, Compander Hard (COMP. (H)) en Compander Soft (COMP. (S)). GATE-sectie Informatie op de display Dynamiekparameters Functiemenu ❏ GATE Een gate dempt signalen onder een ingesteld THRESHOLD-niveau (drempelniveau) met een bepaalde hoeveelheid (RANGE, of bereik).
Dynamiekparameters COMP-sectie ❏ Compressor (COMP) De COMP-processor dempt signalen boven een opgegeven THRESHOLD met een opgegeven RATIO. De COMP-processor kan ook worden gebruikt als een begrenzer die, met een RATIO van ∞:1, het niveau verlaagt tot de threshold. Dit betekent dat het uitgangsniveau van de begrenzer nooit boven de threshold komt. Parameter Bereik Beschrijving THRESHOLD (dB) –54 tot 0 (55 punten) Dit bepaalt het ingangssignaalniveau dat nodig is om de compressor te triggeren.
Functiemenu Uitgangsniveau De harde en zachte companders combineren de effecten van de compressor, expander en begrenzer. Informatie op de display ❏ COMPANDER HARD (COMP.(H)) ❏ COMPANDER SOFT (COMP.(S)) THRESHOLD De companders werken anders op de volgende niveaus: 1 0 dB en hoger . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Werkt als een begrenzer. 2 Boven de threshold . . . . . . . . . . . . . . Werkt als een compressor. 3 Onder de threshold en width . . . . . . Werkt als een expander.
Effect-bibliotheekoverzicht Effect-bibliotheekoverzicht Dit is een lijst van de ingebouwde effecten. Nr. 324 Titel Type Beschrijving Nr.
Beschrijving Beschrijving Type simulatie eerste reflecties ROOMSIZE 0,1–20,0 Afstand tussen reflecties Initiële vertraging voordat de reverb begint LIVENESS 0–10 Wegsterfkarakteristieken eerste reflecties (0 = dood, 10 = levendig) 0,1–1,0 Reverbtijdverhouding hoge frequenties INI. DLY 0,0–500,0 ms Initiële vertraging voordat de reverb begint LO. RATIO 0,1–2,4 Reverbtijdverhouding lage frequenties DIFF.
Effectparameters ❏ MOD. DELAY ❏ ECHO Eén ingang, twee uitgangen, basisherhalingsvertraging met modulatie. Twee ingangen, twee uitgangen, stereovertraging met gekruiste terugkoppellus.
Twee ingangen, twee uitgangen, automatische pan. Parameter FREQ. 0,05–40,00 Hz Modulatiesnelheid FREQ. DEPTH 0–100% Modulatiediepte MOD. DLY 0,0–500,0 ms Modulatievertragingstijd –99 tot +99% FB. GAIN Bereik Beschrijving 0,05–40,00 Hz Modulatiesnelheid DEPTH 0–100% Modulatiediepte DIR.
Effectparameters ❏ DUAL PITCH ❏ MOD. FILTER Twee ingangen, twee uitgangen, toonhoogteverschuiver.
Beschrijving Parameter Bereik Beschrijving REV TIME 0,3–99,0 s Reverbtijd INI. DLY 0,0–500,0 ms Initiële vertraging voordat de reverb begint SOURCE INPUT, MIDI Besturingsbron: ingangssignaal of MIDI-nootaansnelheid SENSE 0–100 Gevoeligheid DIR. UP, DOWN Frequentiewijzigingsrichting omhoog of omlaag HI. RATIO 0,1–1,0 Reverbtijdverhouding hoge frequenties DECAY *1 Wegsterfsnelheid DIFF.
Effectparameters ❏ REV+FLANGE ❏ REV+SYMPHO. Eén ingang, twee uitgangen, parallelgeschakelde reverben flangereffecten. Eén ingang, twee uitgangen, parallelgeschakelde reverben Symphonic-effecten. Parameter Bereik Beschrijving Parameter Bereik 0,3–99,0 s Reverbtijd REV TIME 0,3–99,0 s Reverbtijd INI. DLY 0,0–500,0 ms Initiële vertraging voordat de reverb begint INI. DLY 0,0–500,0 ms Initiële vertraging voordat de reverb begint HI. RATIO 0,1–1,0 Reverbtijdverhouding hoge frequenties HI.
Beschrijving Parameter Bereik Beschrijving Reverbtijd DELAY L 0,0–1000,0 ms Vertragingstijd linkerkanaal INI. DLY 0,0–500,0 ms Initiële vertraging voordat de reverb begint DELAY R 0,0–1000,0 ms Vertragingstijd rechterkanaal FB. DLY 0,0–1000,0 ms Vertragingstijd terugkoppeling HI. RATIO 0,1–1,0 Reverbtijdverhouding hoge frequenties FB. GAIN –99 tot +99% Terugkoppelingsversterking (positieve waarden voor terugkoppeling in fase, negatieve waarden voor terugkoppeling in tegenfase) HI.
Effectparameters ❏ DELAY→REV ❏ MULTI FILTER Eén ingang, twee uitgangen, seriegeschakelde vertragingsen reverbeffecten. Twee ingangen, twee uitgangen, 3-bands multifilter (24 dB/octaaf). Parameter Bereik Beschrijving DELAY L 0,0–1000,0 ms Vertragingstijd linkerkanaal DELAY R 0,0–1000,0 ms Vertragingstijd rechterkanaal FB.
REV TIME 0,3–99,0 s Reverbtijd REV TYPE Hall, Room, Stage, Plate Reverbtype 0,0–100,0 ms Initiële vertraging voordat de reverb begint INI. DLY HI. RATIO LO. RATIO DIFF. Twee ingangen, twee uitgangen, 3-bands processor met individuele solo- en versterkingsreductiemeters voor elke band. Parameter Bereik Beschrijving LOW GAIN –96,0 tot +12,0 dB Lagebandniveau MID GAIN –96,0 tot +12,0 dB Middenbandniveau HI.
Effectparameters ❏ COMP276 ❏ COMP260 Dit effect emuleert de eigenschappen van analoge compressors die veelvuldig worden gebruikt in opnamestudio's. Het produceert een dik, stevig geluid dat geschikt is voor drums en bas. U kunt twee monaurale kanalen onafhankelijk van elkaar regelen. Dit effect emuleert de eigenschappen van compressors/ limiters van halverwege de jaren '70 die de standaard zijn voor live PA. U kunt twee monaurale kanalen onafhankelijk van elkaar regelen.
❏ OPENDECK Dit effect emuleert de eigenschappen van analoge equalizers uit de jaren '70. Als u de vervorming van typische analoge circuits recreëert, voegt u drive to aan het geluid. Dit emuleert de bandcompressie die wordt geproduceerd met twee open-reel bandrecorders (een opnamedeck en een afspeeldeck). U kunt de geluidskwaliteit wijzigen door verschillende elementen aan te passen, zoals het type deck, de bandkwaliteit, de afspeelsnelheid, enz.
Effectparameters Effecten en temposynchronisatie Bij sommige van de effecten van de PM5D kunt u het effect synchroniseren met het tempo. Er zijn twee van deze effecttypen: vertragingseffecten en modulatie-effecten. Bij vertragingseffecten verandert de vertragingstijd afhankelijk van het tempo. Bij modulatie-effecten verandert de frequentie van het modulatiesignaal afhankelijk van het tempo.
001 002 003 004 005 006 007 008 009 010 011 012 013 014 015 016 017 018 019 020 021 022 023 024 025 026 027 028 029 030 031 032 033 034 035 036 037 038 039 040 041 042 043 044 045 046 047 048 049 050 051 052 053 054 055 056 057 058 059 060 061 062 063 064 022 023 024 025 026 027 028 029 030 031 032 033 034 035 036 037 038 039 040 041 042 043 044 045 046 047 048 049 050 051 052 053 054 055 056 057 058 059 060 061 062 063 064 086 087 088 089 090 091 092 093 094 095 096 097 098 099 100 101 102 103 104 105 1
Scenegeheugen/Effectlibrary volgens de Program Change Table ❏ Preset Bank/Ch# 3 Program Change# 001 002 003 004 005 006 007 008 009 010 011 012 013 014 015 016 017 018 019 020 021 022 023 024 025 026 027 028 029 030 031 032 033 034 035 036 037 038 039 040 041 042 043 044 045 046 047 048 049 050 051 052 053 054 055 056 057 058 059 060 061 062 063 064 338 Scene/ Effect Preset# Scene 257 258 259 260 261 262 263 264 265 266 267 268 269 270 271 272 273 274 275 276 277 278 279 280 281 282 283 284 285 286 28
Preset# No Assign Scene/Effect Preset# No Assign Program Change# 001 002 003 : 128 Scene/Effect Effect6 Preset# 001 002 003 : 128 Preset# No Assign Program Change# 001 002 003 : 128 Scene/Effect Effect7 Preset# 001 002 003 : 128 ❏ Preset Bank/Ch# 16 Scene/Effect Preset# No Assign Program Change# 001 002 003 : 128 Scene/Effect Effect8 Preset# 001 002 003 : 128 ❏ Preset Bank/Ch# 9 Scene/Effect Effect1 Preset# 001 002 003 : 128 Ingangsfuncties Program Change# 001 002 003 : 128 ❏ Pre
Scenegeheugen/Effectlibrary volgens de Program Change Table ❏ Bank/Ch# _ Program Change# 340 Scene/ Effect User# Program Change# Scene/ Effect User# Program Change# 001 044 087 002 045 088 003 046 089 004 047 090 005 048 091 006 049 092 007 050 093 008 051 094 009 052 095 010 053 096 011 054 097 012 055 098 013 056 099 014 057 100 015 058 101 016 059 102 017 060 103 018 061 104 019 062 105 020 063 106 021 064 107 022 065 108 023 066
INPUT CH 1–CH48 STIN1L–STIN4R FXRTN1L–FXRTN4R OUTPUT MIX 1–MIX24 MATRIX 1–MATRIX 8 STEREO AL–STEREO BR INPUT CH 1–CH48 STIN1L–STIN4R FXRTN1L–FXRTN4R OUTPUT MIX 1–MIX24 MATRIX 1–MATRIX 8 STEREO AL–STEREO BR FADER H FADER L INPUT CH 1–CH48 STIN1L–STIN4R FXRTN1L–FXRTN4R OUTPUT MIX 1–MIX24 MATRIX 1–MATRIX 8 STEREO AL–STEREO BR CH ON MODE PARAMETER 1 MATRIX 1 ON– MATRIX 8 ON ST TO MATRIX MATRIX 1 LEVEL H– MATRIX 8 LEVEL H MATRIX 1/2 PAN– MATRIX 7/8 PAN ON IN DELAY TIME HIGH TIME MID ON OUT D
Parameters die kunnen worden toegewezen aan besturingswijzigingen MODE PARAMETER 1 MODE PARAMETER 2 ON L LOW BYPASS ATTACK L LOW Q THRESHOLD L LOW FREQ OUTPUT COMP L LOW GAIN L LOW MID GAIN L HIGH MID BYPASS MIX 1–MIX24 MATRIX 1–MATRIX 8 STEREO AL–STEREO BR GEQ1–GEQ20 KNEE/WIDTH LFE H LFE L DIVERGENCE F L HIGH MID Q L HIGH MID FREQ SURROUND L HIGH BYPASS FRONT-REAR PAN L HIGH Q L HIGH FREQ EFFECT U LOW BYPASS MIX BALANCE U LOW FREQ GEQ U LOW GAIN ON GAIN 1–GAIN31 DCA U LOW MID Q
Control Change# MODE PARAMETER 1 PARAMETER 2 1 CH 1 64 CH 1 2 CH 2 65 CH 2 3 CH 3 66 CH 3 4 CH 4 67 CH 4 5 CH 5 68 CH 5 6 CH 6 69 CH 6 7 CH 7 70 CH 7 8 CH 8 71 CH 8 9 CH 9 72 CH 9 10 CH10 73 CH10 11 CH11 74 CH11 12 CH12 75 CH13 76 CH14 77 CH14 CH15 78 CH15 16 CH16 79 CH16 17 CH17 80 CH17 18 CH18 81 CH18 19 CH19 82 CH19 20 CH20 83 CH20 21 CH21 84 CH21 22 CH22 85 CH22 23 CH23 86 CH23 24 CH24 87 25 MIX 1 88 MIX 2
Bestuurswijzigingen, parametertoewijzingen ❏ PRESET CHANNEL2 Control Change# MODE PARAMETER 1 Control Change# MODE PARAMETER 1 PARAMETER 2 1 CH25 64 CH25 2 CH26 65 CH26 3 CH27 66 CH27 4 CH28 67 CH28 5 CH29 68 CH29 6 CH30 69 CH30 7 CH31 70 CH31 8 CH32 71 CH32 9 CH33 72 CH33 10 CH34 73 CH34 11 CH35 74 CH35 12 CH36 75 CH37 76 CH38 77 CH38 CH39 78 CH39 16 CH40 79 CH40 17 CH41 80 CH41 18 CH42 81 CH42 19 CH43 82 CH43 20 CH44 83 CH44
MODE PARAMETER 1 PARAMETER 2 1 CH 1 64 CH 1 2 CH 2 65 CH 2 3 CH 3 66 CH 3 4 CH 4 67 CH 4 5 CH 5 68 CH 5 6 CH 6 69 CH 6 7 CH 7 70 CH 7 8 CH 8 71 CH 8 9 CH 9 72 CH 9 10 CH10 73 CH10 11 CH11 74 CH11 12 CH12 75 CH13 76 14 CH14 77 CH14 15 CH15 78 CH15 16 CH16 79 CH16 17 CH17 80 CH17 18 CH18 81 CH18 19 CH19 82 CH19 20 CH20 83 CH20 21 CH21 84 CH21 22 CH22 85 CH22 23 CH23 86 CH23 24 CH24 87 25 MIX 9 88 13 INPUT EQ LO
Bestuurswijzigingen, parametertoewijzingen ❏ PRESET CHANNEL4 Control Change# MODE PARAMETER 1 PARAMETER 2 Control Change# MODE PARAMETER 2 1 CH25 64 CH25 2 CH26 65 CH26 3 CH27 66 CH27 4 CH28 67 CH28 5 CH29 68 CH29 6 CH30 69 CH30 7 CH31 70 CH31 8 CH32 71 CH32 9 CH33 72 CH33 10 CH34 73 CH34 11 CH35 74 CH35 12 CH36 75 CH37 76 14 CH38 77 CH38 15 CH39 78 CH39 16 CH40 79 CH40 17 CH41 80 CH41 18 CH42 81 CH42 19 CH43 82 CH43 20 CH44
MODE PARAMETER 1 PARAMETER 2 1 CH 1 64 CH 1 2 CH 2 65 CH 2 3 CH 3 66 CH 3 4 CH 4 67 CH 4 5 CH 5 68 CH 5 6 CH 6 69 CH 6 7 CH 7 70 CH 7 8 CH 8 71 CH 8 9 CH 9 72 CH 9 10 CH10 73 CH10 CH11 74 CH11 CH12 75 CH13 76 14 CH14 77 CH14 15 CH15 78 CH15 16 CH16 79 CH16 17 CH17 80 CH17 18 CH18 81 CH18 19 CH19 82 CH19 20 CH20 83 CH20 21 CH21 84 CH21 22 CH22 85 CH22 23 CH23 86 CH23 24 CH24 87 25 MIX 1 88 11 12 13 INPUT EQ LOW
Bestuurswijzigingen, parametertoewijzingen ❏ PRESET CHANNEL6 PARAMETER 2 Control Change# 1 CH25 64 CH25 2 CH26 65 CH26 3 CH27 66 CH27 4 CH28 67 CH28 5 CH29 68 CH29 6 CH30 69 CH30 7 CH31 70 CH31 8 CH32 71 CH32 9 CH33 72 CH33 10 CH34 73 CH34 11 CH35 74 CH35 CH36 75 CH37 76 14 CH38 77 CH38 15 CH39 78 CH39 16 CH40 79 CH40 17 CH41 80 CH41 18 CH42 81 CH42 19 CH43 82 CH43 20 CH44 83 CH44 21 CH45 84 CH45 22 CH46 85 CH46 23 CH47
Control Change# 1 CH 1 64 CH 1 2 CH 2 65 CH 2 3 CH 3 66 CH 3 4 CH 4 67 CH 4 5 CH 5 68 CH 5 6 CH 6 69 CH 6 7 CH 7 70 CH 7 8 CH 8 71 CH 8 9 CH 9 72 CH 9 10 CH10 73 CH10 CH11 74 CH12 75 CH13 76 14 CH14 77 CH14 15 CH15 78 CH15 16 CH16 79 CH16 17 CH17 80 CH17 18 CH18 81 CH18 19 CH19 82 CH19 20 CH20 83 CH20 21 CH21 84 CH21 22 CH22 85 CH22 23 CH23 86 CH23 24 CH24 87 25 MIX17 88 MIX18 89 CH 1 MIX19 90 CH 2 MIX20 91
Bestuurswijzigingen, parametertoewijzingen ❏ PRESET CHANNEL8 Control Change# MODE PARAMETER 1 PARAMETER 2 Control Change# MODE PARAMETER 2 1 CH25 64 CH25 2 CH26 65 CH26 3 CH27 66 CH27 4 CH28 67 CH28 5 CH29 68 CH29 6 CH30 69 CH30 7 CH31 70 CH31 8 CH32 71 CH32 9 CH33 72 CH33 10 CH34 73 CH34 11 CH35 74 CH36 75 CH37 76 14 CH38 77 CH38 15 CH39 78 CH39 16 CH40 79 CH40 17 CH41 80 CH41 18 CH42 81 CH42 19 CH43 82 CH43 20 CH44 83 CH44
MODE PARAMETER 1 PARAMETER 2 1 CH 1 64 CH 1 2 CH 2 65 CH 2 3 CH 3 66 CH 3 4 CH 4 67 CH 4 5 CH 5 68 CH 5 6 CH 6 69 CH 6 7 CH 7 70 CH 7 8 CH 8 71 CH 8 9 CH 9 72 CH 9 10 CH10 73 CH10 11 CH11 74 CH11 12 CH12 75 CH13 76 14 CH14 77 CH14 15 CH15 78 CH15 16 CH16 79 CH16 17 CH17 80 CH17 18 CH18 81 CH18 19 CH19 82 CH19 20 CH20 83 CH20 21 CH21 84 CH21 22 CH22 85 CH22 23 CH23 86 CH23 24 CH24 87 25 MATRIX 1 88 13 INPUT EQ
Bestuurswijzigingen, parametertoewijzingen ❏ PRESET CHANNEL10 Control Change# MODE PARAMETER 1 PARAMETER 2 Control Change# MODE PARAMETER 2 1 CH25 64 CH25 2 CH26 65 CH26 3 CH27 66 CH27 4 CH28 67 CH28 5 CH29 68 CH29 6 CH30 69 CH30 7 CH31 70 CH31 8 CH32 71 CH32 9 CH33 72 CH33 10 CH34 73 CH34 11 CH35 74 CH35 12 CH36 75 CH37 76 14 CH38 77 CH38 15 CH39 78 CH39 16 CH40 79 CH40 17 CH41 80 CH41 18 CH42 81 CH42 19 CH43 82 CH43 20 CH44
MODE PARAMETER 1 PARAMETER 2 1 CH 1 64 CH 1 2 CH 2 65 CH 2 3 CH 3 66 CH 3 4 CH 4 67 CH 4 5 CH 5 68 CH 5 6 CH 6 69 CH 6 7 CH 7 70 CH 7 8 CH 8 71 CH 8 9 CH 9 72 CH 9 10 CH10 73 CH10 11 CH11 74 CH11 12 CH12 75 CH13 76 14 CH14 77 CH14 15 CH15 78 CH15 16 CH16 79 CH16 17 CH17 80 CH17 18 CH18 81 CH18 19 CH19 82 CH19 20 CH20 83 CH20 21 CH21 84 CH21 22 CH22 85 CH22 23 CH23 86 CH23 24 CH24 87 25 CH 1 88 CH 2 89 CH 1 C
Bestuurswijzigingen, parametertoewijzingen ❏ PRESET CHANNEL12 Control Change# MODE PARAMETER 1 PARAMETER 2 Control Change# MODE PARAMETER 2 1 CH25 64 CH25 2 CH26 65 CH26 3 CH27 66 CH27 4 CH28 67 CH28 5 CH29 68 CH29 6 CH30 69 CH30 7 CH31 70 CH31 8 CH32 71 CH32 9 CH33 72 CH33 10 CH34 73 CH34 11 CH35 74 CH35 12 CH36 75 CH37 76 14 CH38 77 CH38 15 CH39 78 CH39 16 CH40 79 CH40 17 CH41 80 CH41 18 CH42 81 CH42 19 CH43 82 CH43 20 CH44
MODE PARAMETER 1 PARAMETER 2 1 CH 1 64 CH 1 2 CH 2 65 CH 2 3 CH 3 66 CH 3 4 CH 4 67 CH 4 5 CH 5 68 CH 5 6 CH 6 69 CH 6 7 CH 7 70 CH 7 8 CH 8 71 CH 8 9 CH 9 72 CH 9 10 CH10 73 CH10 11 CH11 74 CH11 12 CH12 75 CH13 76 14 CH14 77 CH14 15 CH15 78 CH15 16 CH16 79 CH16 17 CH17 80 CH17 18 CH18 81 CH18 19 CH19 82 CH19 20 CH20 83 CH20 21 CH21 84 CH21 22 CH22 85 CH22 23 CH23 86 CH23 24 CH24 87 25 CH25 88 CH26 89 CH 1 C
Bestuurswijzigingen, parametertoewijzingen ❏ PRESET CHANNEL14 Control Change# MODE PARAMETER 1 Control Change# MODE PARAMETER 1 PARAMETER 2 1 CH25 64 CH25 2 CH26 65 CH26 3 CH27 66 CH27 4 CH28 67 CH28 5 CH29 68 CH29 6 CH30 69 CH30 7 CH31 70 CH31 8 CH32 71 CH32 9 CH33 72 CH33 10 CH34 73 CH34 11 CH35 74 CH35 12 CH36 75 CH37 76 14 CH38 77 CH38 15 CH39 78 CH39 16 CH40 79 CH40 17 CH41 80 CH41 18 CH42 81 CH42 19 CH43 82 CH43 20 CH44
1 CH 1 64 2 CH 2 65 3 CH 3 66 4 CH 4 67 5 CH 5 68 6 CH 6 69 7 CH 7 70 8 CH 8 71 9 CH 9 72 10 CH10 73 11 CH11 74 CH12 75 CH13 76 14 CH14 77 15 CH15 78 16 CH16 79 17 CH17 80 18 CH18 81 19 CH19 82 20 CH20 83 21 CH21 84 22 CH22 85 23 CH23 86 24 CH24 87 25 DCA 1 88 26 DCA 2 89 DCA 3 90 DCA 4 91 12 13 27 SURROUND DCA LEFT-RIGHT PAN FADER H 28 29 30 31 NO ASSIGN MUTE MASTER MASTER 1 93 MASTER 2 94 33 CH 1 95 34 CH 2 10
Bestuurswijzigingen, parametertoewijzingen ❏ PRESET CHANNEL16 Control Change# MODE PARAMETER 1 Control Change# 1 CH25 64 2 CH26 65 3 CH27 66 4 CH28 67 5 CH29 68 6 CH30 69 7 CH31 70 8 CH32 71 9 CH33 72 10 CH34 73 11 CH35 74 CH36 75 CH37 76 14 CH38 77 15 CH39 78 16 CH40 79 17 CH41 80 18 CH42 81 19 CH43 82 20 CH44 83 21 CH45 84 22 CH46 85 23 CH47 86 24 CH48 87 25 DCA5 88 26 DCA6 89 DCA7 90 DCA8 91 12 13 27 SURROUND DCA LEF
1 64 2 65 3 66 4 67 5 68 6 69 7 70 8 71 9 72 10 73 11 74 12 75 13 76 14 77 15 78 16 79 17 80 18 81 19 82 20 83 21 84 22 85 23 86 24 87 25 88 26 89 27 90 28 91 29 92 30 93 31 94 33 95 34 102 35 103 36 104 37 105 38 106 39 107 40 108 41 109 42 110 43 111 44 112 45 113 46 114 47 115 48 116 49 117 50 118 51 119 MODE PARAMETER 1 PARAMETER 2 Functiemenu Control Change# Algemene functies PARAMETER 2 Uitgangsf
NRPN, parametertoewijzingen NRPN, parametertoewijzingen CHANNEL MIX1-20,MATRIX1-8,ST A LR MIX9 SEND MIX10 SEND MIX11 SEND MIX12 SEND MIX13 SEND MIX14 SEND MIX15 SEND MIX16 SEND MIX17 SEND MIX18 SEND MIX19 SEND MIX20 SEND MATRIX1 SEND MATRIX2 SEND MATRIX3 SEND MATRIX4 SEND MATRIX5 SEND MATRIX6 SEND MATRIX7 SEND MATRIX8 SEND MIX TO ST CHANNEL MIX1-20,MATRIX1-8,ST A LR MIX9 SEND MIX10 SEND MIX11 SEND MIX12 SEND MIX13 SEND MIX14 SEND MIX15 SEND MIX16 SEND MIX17 SEND MIX18 SEND MIX19 SEND MIX20 SEND MATRIX1 SEN
EFFECT 1-8 GEQ 1-6 SURROUND FADER CH to Mix LEVEL 2BEA 2BF0 2BF6 2BFC 2C02 2C08 2C0E 2C14 2BEF 2BF5 2BFB 2C01 2C07 2C0D 2C13 2C19 MIX21-24, ST B LR to Matrix LEVEL MIX21-24 to ST LEVEL ON MIX TO ST 2C1A 2C29 MIX21-24,ST B LR 2C2A 2C2F PM5D/PM5D-RH V2 / DSP5D Gebruikershandleiding Gedeelte Naslagwerk Informatie op de display MATRIX1 SEND MATRIX2 SEND MATRIX3 SEND MATRIX4 SEND MATRIX5 SEND MATRIX6 SEND MATRIX7 SEND MATRIX8 SEND Functiemenu TO (HEX) 27C9 27CF 27D5 27DB 27E1 27E7 27ED 27F3 27
NRPN, parametertoewijzingen MIX1 SEND MIX2 SEND MIX3 SEND MIX4 SEND MIX5 SEND MIX6 SEND MIX7 SEND MIX8 SEND MIX21 SEND MIX22 SEND MIX23 SEND MIX24 SEND MATRIX SEND MIX TO ST MIX21-24,ST B LR FROM (HEX) 2C30 2C70 2CB0 2CF0 2D30 2D70 2DB0 2DF0 2E30 2E70 2EB0 2EF0 2F30 2F36 2F46 TO (HEX) 2C6F 2CAF 2CEF 2D2F 2D6F 2DAF 2DEF 2E2F 2E6F 2EAF 2EEF 2F2F 2F35 2F45 2F4B MIX1 SEND MIX2 SEND MIX3 SEND MIX4 SEND MIX5 SEND MIX6 SEND MIX7 SEND MIX8 SEND MIX21 SEND MIX22 SEND 2F4C 2F8C 2FCC 300C 304C 308C 30CC 310C 314C
GEQ PM5D/PM5D-RH V2 / DSP5D Gebruikershandleiding Informatie op de display Algemene functies Functiemenu *1. Voor EQ- of COMP-parameters die INPUT CH en OUTPUT bevatten, wordt de OUTPUT toegewezen vanaf 96 (60h) na het eerste nummer. De nummers tussen meteen na INPUT CH en meteen voor OUTPUT blijven daardoor niet-toegewezen.
Kanaalbibliotheekoverzicht Kanaalbibliotheekoverzicht Deze tabel bevat de parameters die worden opgeslagen in de kanaalbibliotheek voor INPUT/ST IN-kanalen, MIX-kanalen, MATRIX-kanalen en STEREO A/B-kanalen.
In de volgende tabel ziet u welke parameters voor de gepaarde kanalen kunnen worden gekoppeld en welke instellingen voor elke parameter kunnen worden geselecteerd voor Recall Safe of OUTPUT ISOLATION. : Parameters van gepaarde kanalen worden gekoppeld.
Lijst van beschikbare parameters voor Pair, Recall Safe of OUTPUT ISOLATION ❏ MATRIX channels Parameter Pair ❏ STEREO channels Recall Safe ISOLATION Parameter Pair Recall Safe ISOLATION Recall Safe — Recall Safe — Fade Time MATRIX FADER, ALL Fade Time ST FADER, ALL Insert MATRIX INSERT, MATRIX ALL MATRIX ALL On MATRIX ALL Fader BALANCE MATRIX FADER, ALL — Comp MATRIX ALL MATRIX COMP, ALL EQ MATRIX EQ, ALL Delay On Delay TIME MATRIX DELAY, ALL GANG MATRIX DELAY, ALL Mute Assign
❏ Parameters die worden gekopieerd als paren is ingeschakeld INPUT/ST IN MIX MATRIX INPUT/ST IN MIX MATRIX Mix Send 1-24 Pre/Post Mix Send 1-24 Level To Matrix On/Off LCR On/Off Fade Time On/Off Selective Recall On Fade Time Start Offset Selective Recall Parameter Fade Time Fading Time Recall Safe On Insert In On/Off Recall Safe Parameter Functiemenu To Matrix Point LCR Center-Side Ratio Informatie op de display De volgende tabel bevat het gedrag van kanaalparameters als INPUT/ST IN-kanal
Indeling van MIDI-data Indeling van MIDI-data This section explains the format of the data that the PM5D is able to understand, send, and receive. In addition to the messages described here, you can use the MIDI REMOTE function or the MIDI EVENT settings of the SCENE function to transmit any type of command. 1 CHANNEL MESSAGE 1.1 NOTE OFF Equation for converting a Control Value to parameter data (8n) Reception These messages are echoed to MIDI OUT if [OTHER ECHO] is ON.
If MULTI is selected The RX and TX channels will be the same. The assignment table will use the settings for each MIDI channel. Bank select messages will not be added. You can make settings for up to sixteen MIDI channels. STATUS DATA 1100nnnn Cn Program change 0nnnnnnn nn Program number (0-127) F0 7F dd 01 … F7 MIDI TIME CODE rx 2.1 TIMING CLOCK Command STATUS 11111000 F8 Timing clock 2.
Indeling van MIDI-data [Recovery from bulk data to actual data] d[0. 6]: actual data b[0. 7]: bulk data for( I=0; I<7; I++){ b[0] <<= 1; d[I] = b[I+1]+(0x80&b[0]); } 3.3 PARAMTER CHANGE Reception This message is echoed if [Parameter change ECHO] is ON. This message is received if [Parameter change RX] is ON and [Rx CH] matches the Device number included in the SUB STATUS. When a parameter change is received, the specified parameter will be controlled.
“LibUnStr” “LibRcl__” “LibUnRcl” 4.4 Function Call – Library Edit – (Parameter change) 4.4.
Indeling van MIDI-data 4.4.
“SCENE___” number 0-500,512 (0:response only) 4.5.7 Link format size 16 (Parameter change) Reception This message is received if [Parameter change RX] is ON and [Rx CH] matches the Device number included in the SUB STATUS. This message is echoed if [Parameter change ECHO] is ON. When the message is received, the link settings of the specified memory/library will be edited. Transmission In response to a request, a Parameter Change message is transmitted on the [Rx CH].
Indeling van MIDI-data 4.6 Exist Library Range 4.6.1 Format (Parameter change) Transmission When PM5D receives Library Exist request command from outside, the answer will be sent back with the following Parameter change. This packet shows smallest library number range that exists and not read only. Top number is requested number or more.
tx In Comp 0-55 *1 tx Mix Comp 256- 279 *2 tx Matrix Comp 512- 519 *3 tx Stereo Comp 1024-1027 *4 tx GEQ 0-19 *6 tx Effect 0-7 *7 tx Surround 0 tx *1 0:CH1–47:CH48, 48:STIN1L–55:STIN4R, 56:FXRTN 1L– 63:FXRTN 4R *2 256:MIX1–279:MIX24 *3 512:MATRIX1–519:MATRIX8 *4 1024:STEREO1L–1027:STEREO2R *5 Use 512 if the recall-destination or store-source data is single *6 0:GEQ1–19:GEQ20 *7 0:Effect1–7:Effect8 *8 1280:GEQ1 – 1299:GEQ20 4.7.
Indeling van MIDI-data 4.10 Level Meter Data – Parameter change – 4.11 Time Counter Data – Time Code – 4.10.1 Format (Parameter change) Once a Level Meter Request is received to enable transmission, the specified meter data will be transmitted at 50 msec intervals for a duration of ten seconds. If you want meter data to be transmitted continuously, you must transmit a Request at intervals of no longer than ten seconds. 4.11.
U hebt geprobeerd een alleen-lezen scène te overschrijven (op te slaan). U hebt geprobeerd een beveiligde scène te overschrijven (op te slaan). Cannot Undo! U hebt op de toets SCENE MEMORY [UNDO] gedrukt terwijl ongedaan maken niet mogelijk was. Cannot Assign! U hebt op een niet-beschikbaar (grijs) raster in het patch-scherm geklikt of op een ongeldige toets op het paneel gedrukt (bijvoorbeeld een DCA/MUTE-toewijzingstoets die niet beschikbaar is vanwege het geselecteerde kanaal).
Waarschuwingsberichten Bericht 378 Betekenis Conflicting USER DEFINED KEY Cancelled. De parameter die u hebt toegewezen aan GPI OUT, is dezelfde als een bestaande toewijzing van een door de gebruiker gedefinieerde toets, dus de door de gebruiker gedefinieerde toetstoewijzing is geannuleerd. Conflicting FADER START Cancelled. De parameter die u hebt toegewezen aan GPI OUT, is dezelfde als een bestaande FADER START-functie, dus de FADER START-functie is geannuleerd.
Cannot Recall! Een scenegeheugen of bibliotheek kan niet worden opgeroepen. Memory Card Full! U hebt geprobeerd een bestand op te slaan dat groter was dan de beschikbare capaciteit van de geheugenkaart. File Not Found! Het bestand/de map bestaat niet op de geheugenkaart. Couldn’t Read File. Het bestand kan niet worden gelezen van de geheugenkaart. Couldn’t Write File. Het bestand kan niet worden geschreven naar de geheugenkaart. Couldn’t Delete File.
Problemen oplossen Problemen oplossen ❍ ❍ ❍ ❍ Zijn de PM5D/DSP5D en PW800W op de juiste manier aangesloten met het speciale netsnoer? Is de POWER-schakelaar van de PW800W aangezet? Kan in de functie PREFERENCE 2 van het UTILITY-scherm de LED-helderheid zijn verminderd? (➥ p. 206) Als de AW1600 nog niet aangaat neem dan contact op met uw Yamaha-dealer. ❍ ❍ ❍ ❍ ❍ ❍ ❍ ❍ ❍ ❍ Is de optionele I/O-kaart goed geïnstalleerd? (➥ p.
U hebt ingangskanalen gepaard, maar de signaalfase is onjuist ❍ Stel de gepaarde ingangskanalen in op dezelfde fase-instelling. Zelfs als kanalen zijn gepaard, worden de fase-instellingen niet gekoppeld. (➥ p. 53) Als u een scène oproept, worden sommige kanalen/parameters niet bijgewerkt ❍ Kunnen deze kanalen/parameters zijn ingesteld op Recall Safe of Selective Recall? (➥ p.
Algemene specificaties ❏ Analog Input (1-48) Connector XLR-3-31 Type (Balanced) x48 Phantom Power PM5D: PM5D-RH: +48V DC is supplied to Input by individual mechanical switch +48V DC is supplied to Input by individual software control Pad Switch PM5D: 0/26 dB attenuation PM5D: 44 dB detented –60 dB to –16 dB (PAD=OFF), –34 to +10 dB (PAD=ON) 72 dB by software control –62 dB to 10 dB (1 dB step) Gain Control PM5D-RH: Peak Indicator Red LED is lit when post HA level reaches 3 dB below clipping S
Internal: External: Sampling Frequency 44.1 kHz, 48 kHz, 88.2 kHz, 96 kHz 42.9975 kHz to 49.200 kHz (Normal Rate) 85.995 kHz to 98.400 kHz (Double Rate) Less than 2.5 ms INPUT to OMNI OUT (@Fs=48kHz) Less than 1.25 ms INPUT to OMNI OUT (@Fs=96kHz) Maximum Voltage Gain 86 dB INPUT1-48/ST IN1-4 to OMNI OUT1-24 Crosstalk (@1kHz) –80 dB Adjacent Input Channels (INPUT1-48/ST IN1-4), GAIN: Min.
Ingangs-/uitgangskenmerken Ingangs-/uitgangskenmerken ❏ Analog Input Characteristics (PM5D) Input Terminals PAD GAIN Actual Load Impedance For Use With Nominal Input Level GAIN SW *4 –60dB 0 3kΩ INPUT 1-48 –16dB 50-600Ω Mics & 600Ω Lines — 26 –34dB ST IN1-4 [L,R] — Sensitivity *1 Nominal Max. Before Clip –80 dBu (0.0775 mV) –60 dBu (0.775 mV) –40 dBu (7.75 mV) –36 dBu (12.3 mV) –16 dBu (123 mV) +4 dBu (1.23 V) –10 dBu (245 mV) +10 dBu (2.45 V) +30 dBu (24.51 V) –54 dBu (1.
GAIN Actual Load Impedance For Use With Nominal 3kΩ 50-600Ω Mics & 600Ω Lines 3kΩ 50-600Ω Mics & 600Ω Lines –62 dB INPUT 1-48 +10 dB –62 dB ST IN 1-4 [L,R] +10 dB Input Level Nominal Max. before clip –82 dBu (61.6 µV) –62 dBu (0.616 mV) –42 dBu (6.16 mV) –10 dBu (245 mV) +10 dBu (2.45 V) +30 dBu (24.5 V) –82 dBu (61.6 µV) –62 dBu (0.616 mV) –42 dBu (6.16 mV) –10 dBu (245 mV) +10 dBu (2.45V) +30 dBu (24.
Ingangs-/uitgangskenmerken ❏ Digital Input Characteristics (PM5D, PM5D-RH) Terminal 2TR IN DIGITAL Format Data Length Level Connector 1 AES/EBU AES/EBU 24bit RS422 XLR-3-31 Type (Balanced)*1 2 AES/EBU AES/EBU 24bit RS422 XLR-3-31 Type (Balanced)*1 3 COAXIAL IEC-60958 24bit 0.5Vpp/75Ω CASCADE IN — RS422 RCA Pin Jack D-Sub Half Pitch Connector 68P (Female) *1. XLR-3-31 type connectors are balanced.
5 6-7 1 2 3 fixed Emphasis Fs Lock Sampling Frequency 0-3 Channel Mode 4-7 Users Bit Management 0-2 Use of AUX 3-7 Source 0-7 Multi Channel 0-1 Digital Audio Reference Signal 3-6 7 fixed fixed fixed 2 4 variable Sampling Frequency professional use 0 audio 0x4 off 0 lock 0x0 others 0x3 32kHz 0x2 44.1kHz 0x1 48kHz 0x1 2ch mode 0x0 — 0x1 24bits Audio Data 0x00 — 0x00 — 0x0 fixed — description 1 — 0 variable 0x0 others 0x5 88.
Ingangs-/uitgangskenmerken ❏ Control I/O Characteristics (PM5D, PM5D-RH) Terminal TO HOST Format USB Level B Type USB Connector IN MIDI Connector USB 1.1 THRU — MIDI DIN Connector 5P OUT TIME CODE IN SMPTE SMPTE IN WORD CLOCK 0.3Vpp(Min)/10.0Vpp(Max), 10kΩ TTL/75Ω (ON/OFF) — OUT BNC Connector TTL/75Ω GPI D-Sub Connector 25P (Female)*3 — — HA REMOTE KEYBOARD PS/2 MOUSE LAMP 1,2,3 D-Sub Connector 9P (Female) — DIN Connector 6P XLR-4-31 Type*2 2.5V - 11.
PM5D/PM5D-RH Alle faders zijn nominaal bij meting. Uitgangsimpedantie van signaalgenerator: 150 Ohm ❏ Frequency Response Input Fs= 44.1 kHz or 48 kHz @20 Hz–20 kHz, referenced to the nominal output level @1 kHz Fs= 88.2 kHz or 96 kHz @20 Hz–40 kHz, referenced to the nominal output level @1 kHz Output RL Conditions Min. Typ. Max. Unit 0.0 0.5 dB Min. Typ. Max. Unit 2.0 4.0 6.0 2.0 4.0 6.
Elektronische kenmerken ❏ Hum & Noise Input EIN= Equivalent Input Noise Output RL Conditions Min. Typ. Master fader at nominal level and one INPUT fader at nominal level. INPUT 1-48 STEREO A,B 600Ω 2TR IN ANALOG 1,2 STEREO A,B 600Ω STEREO A,B MATRIX OUT Rs= 150Ω, GAIN: Max., PAD: Off –64 PM5D-RH: Rs= 150Ω, GAIN: Max. –62 Master fader at nominal level and one INPUT fader at nominal level. PM5D: Rs= 150Ω, GAIN: Min., PAD: On PM5D-RH: Rs= 150Ω, GAIN: Min.
❏ Frequency Response Input Fs= 44.1kHz or 48 kHz @20 Hz-20 kHz, referenced to the nominal output level @1 kHz Fs= 88.2 kHz or 96 kHz @20 Hz-40 kHz, referenced to the nominal output level @1 kHz Output RL OMNI OUT 1-24 600Ω ❏ Gain Error Output RL INPUT 1-48 OMNI OUT 1-24 600Ω Internal OSC ❏ Total Harmonic Distortion Input Max. Unit –1.5 0.0 0.5 dB Output Conditions Min. Typ. Input level: –62 dBu, GAIN: Max. → Output level: +4.0 dBu (Typ.) –2.0 0 Input level: +10 dBu, GAIN: Min.
Elektronische kenmerken ❏ Dynamic Range Input Output RL INPUT 1-48 ST IN 1-4 OMNI OUT 1-24 — 600Ω Conditions Min. Fs=44.1/48 kHz AD + DA, GAIN: Min Typ. Max. Unit 108 Fs=88.2/96 kHz 106 DA Converter dB 110 * Dynamic range are measured with a 6 dB/octave filter @12.7 kHz; equivalent to a 20 kHz filter with infinite dB/octave attenuation. ❏ Sampling Frequency Parameter External Clock Frequency Range Conditions Min Max 42.9975 49.200 Double Rate 85.995 98.400 Word Clock: Int 44.
❏ Output Function Name Number Total Function Parameter Scene Memory Preset 1 + User 500 501 Frequency= 20 Hz to 20 kHz Input Patch Library Preset 1 + User 99 100 Gain= –18 dB to +18 dB Output Patch Library Preset 1 + User 99 100 Q= 0.10 to 16.
Pintoewijzing Pintoewijzing 34 3 2 1 68 37 36 35 ❏ CASCADE IN ❏ CASCADE OUT Pin Signal Pin Signal Pin Signal Pin 1 GND 35 GND 1 GND 35 GND 2 Input 1-2(+) 36 Input 1-2(–) 2 Output 1-2(+) 36 Output 1-2(–) 3 Input 3-4(+) 37 Input 3-4(–) 3 Output 3-4(+) 37 Output 3-4(–) 4 Input 5-6(+) 38 Input 5-6(–) 4 Output 5-6(+) 38 Output 5-6(–) 5 Input 7-8(+) 39 Input 7-8(–) 5 Output 7-8(+) 39 Output 7-8(–) 6 Input 9-10(+) 40 Input 9-10(–) 6 Output 9-10(+) 40 Out
3 2 1 4 8 14 15 20 7 13 19 12 5 11 16 17 22 10 21 16 15 14 ❏ DC POWER INPUT Pin Signal Name Pin Signal Name Pin Signal Name Pin Signal Name 1 GPO1 14 GPO2 1 +24V 13 GND 2 GPO3 15 GPO4 2 +24V 14 GND 3 GPO5 16 GPO6 3 +24V 15 GND 4 GPO7 17 GPO8 4 +24V 16 GND 5 GND 18 GND 5 +24V 17 GND 6 GND 19 GND 6 +24V 18 GND 7 GND 20 GND 7 +24V 19 CAUTION(+) 8 GND 21 +5V 8 +24V 20 CAUTION(–) 9 +5V 22 GPI1 9 +24V 21 DETECT A 10 GPI2
MIDI-implementatie-overzicht YAMAHA [Digital Mixing Console] Model: PM5D/PM5D-RH Function... Date: 30-Apr-2004 MIDI Implementation Chart Version: 1.
C A Aansluiten op een computer ........ 158 Aansluitingen ................................ 31 Analoge audio-aansluitingen .... 33 Analoge uitgangen .................... 34 Digitale ingangen/uitgangen ..... 36 Achterpaneel ................................. 18 Achterpaneel (DSP5D) .................. 22 AD IN-gedeelte ............................. 43 Afmetingen ................................. 395 Afstandsbesturing........................ 123 Besturingswijzigingen ............. 125 MIDI .....................
Index EFFECT-functies .................... 166 Effectparameters..................... 325 Freeze-effect ........................... 117 Oproepen ............................... 114 Opslaan .................................. 115 PLUG-IN ............................... 170 Tap Tempo-functie ................ 116 Tussenvoegen in een kanaal .... 113 Via een MIX-bus gebruiken .... 112 Effecten en temposynchronisatie . 336 Elektronische kenmerken ............ 389 EQ (Equalizer) .......................
K Kalibratie .................................... 161 Kanaalbibliotheekoverzicht ......... 364 Kanaalstructuur ............................ 12 KEY IN CUE-indicator................ 164 Knoppen .................................. 23, 29 M M/S ............................................. 311 MATRIX/STEREO ....... 251, 255, 257 MATRIX/ST-functie ................... 262 LCR ....................................... 267 MATRIX/ST ROUTING ........ 262 MIX to MATRIX VIEW ......... 264 SURR SETUP ....................
Index HA LIBRARY ......................... 249 INSERT IN MIX 1-24 ............. 248 OUTPUT METER ....................... 232 Output patch................................. 75 OUTPUT PATCH-functie........... 243 INSERT PATCH .................... 244 INSERT POINT ..................... 246 NAME ................................... 247 OUTPUT PATCH LIBRARY .. 247 OUTPUT PORT ATT ................. 229 OUTPUT SOLO SAFE ................ 242 OUTPUT VIEW-functie ............. 270 CH JOB................................
Vakken.......................................... 23 VARI-type MIX-bus ...................... 52 Verdeeldoos .................................. 38 Versterking.................................... 67 Aanpassen .............................. 162 Versterkingsreductie ............... 110 VERTICAL PAIR ................... 53, 221 Voorbeelden van systemen ...... 31, 32 Voornaamste nieuwe functies in PM5D V2.0............. 14 Voorpaneel ................................... 20 Voorpaneel (DSP5D) ....................
Blokdiagram PM5D/PM5D-RH OF F Pr eF ader IN METER SIGNAL GAI N METER MIX1- 24 PF L/ AF L/ Po st PAN Po st Fader Po st ON ST B (C) ST A CUE CU E T o MET ER PA D Pr eAT T MET ER To MET ER 0 26 AD INSERT IN INSE RT MS DECODE TO T ALKBA CK SE LEC T INSERT OF F AT T INSE RT AD ST IN 1-4 L INS ERT I N INSE RT LEVEL/ DCA1 - 8 ON KEYIN METER FOLLOW PAN MIX1 PreE Q/ Po st EQ/ Pr eDel ay/ Po st Fader TO T ALKB ACK SELE CT +48V TO TALKBACK PostON PreFader Pr eEQ Pr eHPF Pr eATT SIG
Blokdiagram DSP5D PreATT PreGate CH 1(...48) PreFader IN METER METER PostON STA MIX1-24 PFL/ AFL/ Post PAN PostFader STB (C) CUE CUE To METER IN METER PreATT METER INSERT To METER MSDECODE OUT METER ATT INSERT OUT OUT METER METER GR GR INSERT METER METER 4BAND EQ HPF GATE KEYIN METER Keyin Self Pre EQ/ Self Post EQ/ Mix21-24 OUT/ Keyin Filter CH1-8 Post EQ/ CH9-16 Post EQ/ ...
Niveaudiagram PM5D Analog Analog dBu Digital dBFS PAD GAIN Digital AD INPUT PATCH Digital EQ INSERT GATE COMP INSERT DELAY LEVEL DCA INSERT ON MSHPF INSERT (x4) PHASE ATT.
Niveaudiagram PM5D-RH Analog Analog dBu Digital dBFS GAIN Digital AD INPUT PATCH Digital EQ INSERT GATE COMP INSERT DELAY LEVEL DCA INSERT ON MSPHASE ATT.
Niveaudiagram DSP5D Analog Analog dBu Digital dBFS GAIN Digital AD INPUT PATCH Digital EQ INSERT GATE COMP INSERT DELAY LEVEL DCA INSERT ON MSPHASE ATT.
For details of products, please contact your nearest Yamaha representative or the authorized distributor listed below. NORTH AMERICA CANADA Yamaha Canada Music Ltd. 135 Milner Avenue, Scarborough, Ontario, M1S 3R1, Canada Tel: 416-298-1311 U.S.A. Yamaha Corporation of America 6600 Orangethorpe Ave., Buena Park, Calif. 90620, U.S.A.
PM5D/PM5D-RH V2 / DSP5D PM5D/PM5D-RH V2 DSP5D Gebruikershandleiding Gebruikershandleiding Yamaha Pro Audio global web site: http://www.yamahaproaudio.com/ Yamaha Manual Library http://www.yamaha.co.jp/manual/ U.R.G.