Operation Manual

FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
3-2
3
DAU10910
(Parkeren)
The steering is locked, the taillights and
auxiliary lights are on, and the hazard light
can be turned on, but all other electrical sys-
tems are off. De sleutel kan worden uitgeno-
men.
Het stuur moet zijn vergrendeld om de sleu-
tel naar “” te kunnen draaien.
LET OP:
DCA11020
Gebruik de parkeerstand niet gedurende
langere tijd, anders kan de accu ontla-
den raken.
DAU11002
Controle- en
waarschuwingslampjes
DAU11030
Controlelampjes richtingaanwijzers
“” en “”
Het bijbehorende controlelampje knippert
terwijl de schakelaar voor richtingaanwij-
zers naar de linker- of rechterstand is ge-
drukt.
DAU11060
Vrijstandcontrolelampje “”
Dit controlelampje brandt terwijl de versnel-
lingsbak in de vrijstand staat.
DAU11080
Controlelampje grootlicht “”
Dit controlelampje brandt terwijl de koplamp
is ingeschakeld voor grootlicht.
DAU11120
Waarschuwingslampje olieniveau “”
Dit waarschuwingslampje gaat branden als
het motorolieniveau laag is.
Het elektrisch circuit voor het waarschu-
wingslampje controleert u door de sleutel
naar ON te draaien.
Als het waarschuwingslampje niet een paar
seconden lang oplicht en dan dooft, vraag
dan een Yamaha dealer om het elektrisch
circuit te testen.
OPMERKING:
Bij een voldoende hoog olieniveau kan het
waarschuwingslampje soms toch knipperen
bij rijden op een helling of bij plotseling af-
remmen of optrekken, er is dan echter geen
sprake van een storing.
1. Controlelampje linker richtingaanwijzers
“”
2. Vrijstandcontrolelampje “”
3. Controlelampje grootlicht “”
4. Waarschuwingslampje olieniveau “”
5. Controlelampje rechter richtingaanwijzers
“”
6. Waarschuwingslampje koelvloeistoftempera-
tuur “”
7. Controlelampje brandstofniveau “”
U1C2D1D0.book Page 2 Wednesday, August 4, 2004 10:06 AM