User Manual

MONTAGE Gebruikershandleiding
29
Beknopte handleiding — Het keyboard bespelen
De functie Scene gebruiken
U kunt alle parameterinstellingen zoals arpeggiotype, Motion
Sequencer-type en de parameterwaarden van de partijen
samen opslaan als een 'scène'. Er zijn acht scènes,
die u kunt selecteren door op de knop [SCENE] te drukken.
Dit is handig voor het tegelijkertijd en abrupt wijzigen van het
arpeggiotype en het Motion Sequencer-type terwijl u één
performance speelt.
Scène-instellingen wijzigen
1 Tik op de tab [Scene] aan de linkerkant van
de display Performance Play.
De display Scene wordt weergegeven.
1 Schakelen tussen scène 1 – 8
2 Functies voor elke scène in-/uitschakelen
3 De Motion Sequencer voor alle partijen in-/
uitschakelen
4 Motion Sequencer-type van de momenteel
geselecteerde scène
5 Het arpeggio voor alle partijen in-/uitschakelen
6
Arpeggiotype van de momenteel geselecteerde scène
OPMERKING
Sectie 3 tot 6 (zie afbeelding hierboven) worden alleen weergegeven
als in sectie 2 'Arp' en 'Motion Seq' zijn geselecteerd.
2 Stel scène 1 – 8 in zoals gewenst.
Als [Memory] is ingeschakeld voor de functie, het Motion
Sequencer-type of het arpeggiotype, wordt de
overeenkomstige functie-informatie automatisch
opgeslagen in het geheugen voor de momenteel
geselecteerde [SCENE]-knop. Als u op een van de
SCENE-knoppen [1] – [8] drukt, schakelt u tussen
scène 1 – 8 en wordt de opgeslagen informatie voor
de desbetreffende scène teruggezet.
OPMERKING
U kunt scène-instellingen ook wijzigen vanuit een van de andere
bedieningsdisplays. Druk hiervoor op een van de SCENE-
knoppen [1] – [8] terwijl u de knop [SHIFT] ingedrukt houdt.
Scène 1 tot 8 worden toegewezen aan elke knop.
3
Sla de performance indien nodig op (pagina 32).
LET OP
Als u een andere performance selecteert of het
instrument uitschakelt zonder de bewerkte performance
op te slaan, worden alle bewerkingen die u hebt
aangebracht voor de scène gewist.
1
2
4
3
6
5