Operation Manual

Een performance bewerken
MOTIF XS-gebruikershandleiding
153
Modus Voice
Modus Song
Modus Pattern
Modus Mixing
Modus Master
Modus Utility
Modus File
Modus
Performance
Modus
Sampling 1
Modus
Sampling 2
Naslagwerk
3 Dry Level
Bepaalt het niveau van elk van de parts die niet door de
systeemeffecten (reverb, chorus) zijn bewerkt. Hoe hoger de
waarde, hoe zwakker de reverb en chorus.
Instellingen: 0 – 127
4 Output Select
Hiermee bepaalt u de specifieke uitgang(en) voor de afzon-
derlijke part. U kunt elke afzonderlijke voice van de part
toewijzen aan een bepaalde fysieke uitgangsaansluiting op
het achterpaneel.
Instellingen: Zie de onderstaande tabel.
* Zie voor 'drum'-instelling, hieronder.
Als 'drum' is geselecteerd en de normale voice is toegewezen aan de
bewerkte part, wordt het geluid in stereo uitgevoerd via de aanslui-
tingen OUTPUT L en R.
Als 'drum' is geselecteerd en de drumvoice is toegewezen aan de
bewerkte part, wordt het geluid uitgevoerd via de aansluitingen die zijn
ingesteld in de display Drum Key Edit bij de parameter Output Select.
n De mLAN-instellingen (m1 – m14) zijn alleen beschikbaar
voor de MOTIF XS8. De mLAN-instellingen zijn alleen
beschikbaar voor MOTIF XS6/7 als er een optionele
mLAN16E2 is geïnstalleerd.
n U kunt het overzicht oproepen en een selectie maken door
op de knop [SF6] LIST te drukken. Raadpleeg voor meer
informatie pagina 82.
5 Ins Effect Sw (Insertion Effect Switch)
Bepaalt of de huidige part wel of niet beschikbaar is voor het
invoegeffect. Als deze parameter op aan is ingesteld, is het
invoegeffect van de aan de part toegewezen voice geacti-
veerd. U kunt de parameter Insertion Effect Switch voor alle
parta (inclusief de A/D-invoerpart) instellen via de display
Insertion Effect Switch (pagina 150) in de modus
Performance Common Edit.
1 PB Range Upper (bovenbereik pitchbend)
2 PB Range Lower (onderbereik pitchbend)
Bepaalt het maximum pitchbendbereik in halve noten. De
parameter Upper instellen op +12 resulteert in de maximale
toonhoogteverhoging van één octaaf als het pitchbendwiel
omhoog wordt bewogen. De parameter Lower instellen op -
12 resulteert in de maximale toonhoogteverlaging van één
octaaf als het pitchbendwiel omlaag wordt bewogen.
Instellingen: -48 – +0 – +24
3 Vel Sens Depth (Velocity Sensitivity Depth)
Bepaalt de mate waarin het resulterende volume van de
toongenerator reageert op uw aanslagsterkte. Naarmate de
waarde hoger wordt, zal het volume als gevolg van uw
aanslagsterkte meer veranderen (zie de afbeelding onder).
Bij de instelling 0 blijft het volume gelijk, ongeacht hoe hard of
zacht u speelt. Dit is bijvoorbeeld handig bij het bespelen van
een authentieke orgelvoice.
Instellingen: 0 – 127
4
Velocity Sens Depth Offset
(Velocity Sensitivity Depth Offset)
Bepaalt de mate waarin gespeelde aanslagsnelheden
worden aangepast voor het aanslageffect dat hiervan het
resultaat is.
Hierdoor kunt u alle aanslagen in dezelfde mate verhogen of
verlagen, zodat automatische compensatie mogelijk is voor te
harde en te zachte aanslagen. Als het resultaat 0 of minder is,
wordt de waarde ingesteld op 0. Als het resultaat hoger is
dan 127, wordt de waarde ingesteld op 127.
Instellingen: 0 – 127
LCD Uitgangsaansluitingen Stereo/Mono
L&R OUTPUT L en R Stereo
asL&R ASSIGNABLE OUTPUT L en R Stereo
m1&2 mLAN OUTPUT 1 en 2 Stereo (1: L, 2: R)
m3&4 mLAN OUTPUT 3 en 4 Stereo (3: L, 4: R)
m5&6 mLAN OUTPUT 5 en 6 Stereo (5: L, 6: R)
m7&8 mLAN OUTPUT 7 en 8 Stereo (7: L, 8: R)
m9&10 mLAN OUTPUT 9 en 10 Stereo (9: L, 10: R)
m11&12 mLAN OUTPUT 11 en 12 Stereo (11: L, 12: R)
m13&14 mLAN OUTPUT 13 en 14 Stereo (13: L, 14: R)
asL ASSIGNABLE OUTPUT L Mono
asR ASSIGNABLE OUTPUT R Mono
m1 mLAN OUTPUT 1 Mono
:: :
m14 mLAN OUTPUT 14 Mono
drum Zie hieronder* Zie hieronder*
Overige instellingen: [SF3] Other