Operation Manual

Nl 119
MAC Address Filter
Stelt het MAC-adresfilter in om te verhinderen dat andere netwerkapparaten toegang
krijgen tot het toestel.
Schakelt het MAC-adresfilter in/uit.
Instellingen
AirPlay- (p. 85) en DMC-bewerkingen (p. 102) vallen niet onder het MAC-adresfilter.
Hierin geeft u de MAC-adressen (maximaal 10) op van de netwerkapparaten die
toegang mogen hebben tot het toestel als “Filter” is ingesteld op “On”.
Instelprocedure
1
Gebruik de cursortoetsen (q/w) om “MAC Address 1–5” of “MAC Address
6–10” te selecteren en druk op ENTER.
2
Gebruik de cursortoetsen (q/w) om een MAC-adresgetal te selecteren en
druk op ENTER.
3
Gebruik de cursortoetsen (e/r) om de invoegpositie te verplaatsen en de
cursortoetsen (q/w) om een waarde te selecteren.
4
Druk op ENTER om de instelling te bevestigen.
5
Als u de wijzigingen wilt opslaan, gebruikt u de cursortoetsen om “OK” te
selecteren en drukt u op ENTER.
6
Druk op ON SCREEN om het menu te sluiten.
Network Name
Bewerkt de netwerknaam (de naam van het toestel op het netwerk) die andere
netwerkapparaten wordt weergegeven.
Instelprocedure
1
Druk op ENTER om het scherm voor het bewerken van de naam te openen.
2
Gebruik de cursortoetsen en ENTER om de naam te wijzigen en selecteer “ENTER”
om de invoer te bevestigen.
Selecteer “CLEAR” om de invoer te wissen.
3
Gebruik de cursortoetsen om “OK” te selecteren en druk op ENTER.
Als u de standaardinstelling wilt herstellen, selecteert u “RESET”.
4
Druk op ON SCREEN om het menu te sluiten.
Filter
Off Schakelt het MAC-adresfilter uit.
On
Schakelt het MAC-adresfilter in. In “MAC Address 1–10” moet u de
MAC-adressen opgeven van de netwerkapparaten die toegang
mogen hebben tot het apparaat.
MAC Address 1–10