Naslaggids Hoe deze gids te gebruiken De naslaggids voor de MOTIF XF in PDF-indeling beschikt over speciale functies die alleen aanwezig zijn in elektronische bestanden, zoals de functies voor koppelingen en zoeken, waarmee u rechtstreeks naar een betreffende pagina kunt gaan door op het paginanummer van een specifieke term te klikken. OPMERKING U kunt op de MOTIF XF kiezen uit acht verschillende kleurtypen (pagina 220).
Functieboom Modus Voice Edit (Drum Voice) Modus Voice VOICE Modus Voice Play VOICE Edit-Common [VOICE] Selectie Drum Voice [EDIT] [COMMON] Play ***** (Naam van Drum Voice) Pagina [F1] General 85 [SF2] Play Mode 85 [SF3] Other Pagina [VOICE] [SF1] Name 85 50 [F2] ARP Main 85 48 [F3] ARP Other 85 50 [F4] Ctrl Set 86 [F3] EG/EQ 51 [F6] Effect [SF1] Connect 86 [F4] Arpeggio 52 [SF2] Ins A 86 [F6] Effect 64 [SF3] Ins B [SF6] INFO* [F1] Play [F2] Porta *Beschikbaar
Functieboom Modus Performance Store Modus Performance Performance Store Modus Performance Play PERF Pagina [PERFORM] [STORE] Play Pagina [PERFORM] [SF6] INFO* 96 [F1] Play 95 [F2] Voice 97 [F3] EG 97 [F4] Arpeggio 98 [F6] Effect 107 *Beschikbaar op bepaalde displays.
Functieboom Modus Song Job Modus Pattern Edit Song Job Pagina [SONG] [JOB] [F5] Track [F6] Song PATTERN Edit Pagina [PATTERN] [EDIT] 01 Copy Track 162 02 Exchange Track 163 03 Mix Track 163 04 Clear Track 163 05 Normalize Play Effect 163 Pattern Job 06 Divide Drum Track 163 07 Put Track to Arpeggio 164 [PATTERN] [JOB] 01 Quantize 154 08 Copy Phrase 164 02 Modify Velocity 155 01 Copy Song 165 03 Modify Gate Time 156 02 Split Song to Pattern 165 04 Crescendo
Functieboom SONG PATTERN Modus Mixing Mix Play [SONG] / [PATTERN] [MIXING] Pagina [SONG] / [PATTERN] [F1] Oscillator [MIXING] Selectie [F2] Pitch Normal Voice [F6] Vce Edit Selectie Element Modus Mixing Play SONG PATTERN Edit-Elm [F3] Filter Pagina [F1] Part 1-16 190 [F2] Audio 191 [F5] Effect [F4] Amplitude 193 [F6] Vce Edit 198 69 [SF1] Tune 71 [SF2] PEG 72 [SF1] Type 74 [SF2] FEG 76 [SF3] Scale 78 [SF1] Level/Pan 79 [SF2] AEG 80 [SF3] Scale Modus Mixing Edi
Functieboom Modus Sampling Job Modus Sampling Sample Job Modus Sampling SAMPLE Pagina [INTEGRATED SAMPLING] [JOB] Select [F2] Waveform Pagina [VOICE] / [PERFORM] [INTEGRATED SAMPLING] [SONG] / [PATTERN] [INTEGRATED SAMPLING] 120 203 [F3] Other Modus Sampling Record (Voice/Performance) SAMPLE Record 134 02 Delete 135 03 Extract 135 04 Transpose 135 05 Rename 135 01 Optimize Memory 135 02 Delete All 135 03 Copy to Flash Memory 135 Pagina [VOICE] / [PERFORM] [INTEGRA
Functieboom Modus Utility Modus File Modus Utility Modus File UTILITY Pagina [UTILITY] [F1] Play File [FILE] Pagina [SF6] INFO* 219 [SF1] Play 219 [SF2] Load 242 [SF2] Screen 220 [SF3] Rename 238 [SF3] Network 221 [SF4] Delete 238 [SF4] Auto Load 223 [SF5] New Dir 238 [F2] I/O [F1] File [SF1] Save 241 223 [F2] Mount 239 [SF1] Master FX 224 [F3] Format 240 [SF2] Master EQ 224 [F4] Audio [SF3] Arpeggio 225 [SF4] Tuning 225 [F4] Voice Audio [SF1] Output 226 [
Sectie Basisbediening Basisstructuur De zeven functionele blokken Het MOTIF XF-systeem bestaat uit zeven functionele hoofdblokken: Toongenerator, Sampling, Audio-invoer, Sequencer, Arpeggio, Regelaar en Effect.
Toongeneratorblok Toongeneratorblok Het toongeneratorblok is het gedeelte dat het daadwerkelijke geluid produceert als reactie op de MIDI-berichten die worden ontvangen van het sequencerblok, het regelaarblok, het arpeggioblok en van het externe MIDI-instrument via de MIDI INaansluiting of de USB-aansluiting. De structuur van het toongeneratorblok is afhankelijk van de modus.
Toongeneratorblok Authentiek nootreleasegeluid Conventionele synthesizers zijn niet goed in het weergeven van het geluid dat wordt geproduceerd als de noot van het akoestische instrument wordt losgelaten. De MOTIF XF geeft het geluid dat wordt geproduceerd als de noot van het akoestische instrument wordt losgelaten natuurgetrouw weer, doordat de XA Control-parameter van een bepaald element kan worden ingesteld op 'key off sound'.
Toongeneratorblok Presetbanken 1 – 8 1024 normale voices (128 voices voor elke bank) GM-bank 128 voices Gebruikersbanken 1–4 512 normale voices (128 voices voor elke bank) (Standaard bevat gebruikersbank 1 de oorspronkelijke voices, terwijl gebruikersbank 2-4 de voices bevatten die uit de vooraf ingestelde voices zijn gekozen.) Drumvoice (Drumkit) Vooraf ingestelde drumbank 32 voices GM-drumbank 1 voice Gebruikersdrumbank 64 voices (Standaard worden de oorspronkelijke voices toegewezen aan nr.
Sampling Block Maximum Polyphony Maximale polyfonie verwijst naar het hoogste aantal noten dat tegelijk kan worden geproduceerd door de interne toongenerator van het instrument. De maximale polyfonie van de synthesizer is 128. Wanneer het interne toongeneratorblok meer noten ontvangt, worden eerder gespeelde noten afgekapt. Dit is met name merkbaar bij voices zonder decay. De maximale polyfonie geldt voor het aantal voice-elementen dat wordt gebruikt, niet voor het aantal voices.
Sequencerblok Songketen Met deze functie kunt u songs aan elkaar 'ketenen' om ze automatisch na elkaar te laten afspelen. Zie pagina 143 voor instructies voor het gebruik hiervan. Song 01 Song 22 Song 15 Sectie A Sectie B Sectie C Frase Dit zijn de elementaire MIDI-sequentiegegevens in een track (en de kleinste eenheid) die worden gebruikt bij het maken van een patroon.
Sequencerblok Sequencerblok toegepast op zowel de song als het patroon MIDI tracks and Audio tracks Basisstructuur Basisbediening Sectie Basisbediening Op basis van de opnamemethode worden de song-/ patroontracks (1 – 16) van deze synthesizer ingedeeld in twee groepen: MIDI-tracks en audiotracks. MIDI-tracks worden gemaakt door uw toetsenbordspel in de modus Song Record/Pattern Record op te nemen.
Arpeggio Block Arpeggio Block Met dit blok kunt u automatisch muziek- en ritmefrasen activeren met behulp van de huidige voice. Hiervoor slaat u gewoon een of meer noten op het toetsenbord aan. De arpeggiosequence verandert ook in overeenstemming met de noten of akkoorden die u speelt, zodat u zowel bij het componeren als bij het bespelen een grote verscheidenheid aan inspirerende muzikale frases en ideeën ter beschikking hebt.
Arpeggio Block Naam van arpeggiotype De naamgeving van arpeggiotypen geschiedt op basis van bepaalde regels en afkortingen. Zodra u deze regels en afkortingen onder de knie hebt, zult u het gemakkelijk vinden om door de typen te bladeren en de gewenste arpeggiotypen te selecteren. Arpeggiotype met '_ES' aan het einde van de naam (voorbeeld: HipHop1_ES) Basisstructuur Deze arpeggiotypen gebruiken dezelfde meersporenarchitectuur voor arpeggio als de MOTIF ES.
Arpeggio Block De arpeggio alleen afspelen als op de noot wordt gedrukt: Stel de parameter Hold in op 'off' en de modus Trigger op 'gate'. Doorgaan met arpeggio afspelen zelfs als de noot wordt losgelaten: Stel de parameter Hold in op 'on'. Het afspelen van de arpeggio inof uitschakelen als op de noot wordt gedrukt: Stel de modus Trigger in op 'toggle'. De parameter Hold kan worden ingesteld op 'on' of 'off'.
Arpeggio Block Arpeggio-afspeeltypen Voor het afspelen van arpeggio's zijn er vier hoofdtypen, zoals hieronder wordt beschreven. Arpeggiotypen voor normale voices Arpeggiotypen voor drumvoices (categorie: DrPc) Deze arpeggiotypen zijn specifiek geprogrammeerd voor gebruik met drumvoices, waardoor u directe toegang hebt tot verschillende ritmepatronen. Er zijn drie afspeeltypen beschikbaar.
Arpeggio Block 2 Controleer in de modus Voice Play of de knop [ARPEGGIO ON/OFF] brandt en speel vervolgens een willekeurige noot om het afspelen van arpeggio's te activeren. Probeer verschillende noten en akkoorden op het toetsenbord uit en luister naar het afspelen van arpeggio's. Het afspelen van arpeggio's werkt op verschillende manieren, afhankelijk van de volgorde van de noten die u speelt en uiteraard van het geselecteerde arpeggiotype.
Arpeggio Block Arpeggio's afspelen/opnemen in de modus Pattern Arpeggio's zijn ook nuttig voor het maken van frasen, die kunnen worden gebruikt als de basisbouwstenen voor het maken van een patroon. Maak de gewenste gebruikersfrasen en wijs deze vervolgens toe aan de gewenste track in de display Patch (pagina 170). In dit gedeelte wordt uitgelegd hoe u afgespeelde arpeggio's op een patroontrack kunt opnemen.
Regelblok Regelblok Dit blok bestaat uit het toetsenbord, de pitchbend- en modulatiewielen, de lintregelaar, knoppen schuifregelaars enz. Het toetsenbord zelf genereert geen geluiden maar genereert/verzendt noot aan/uit-, aanslag- en andere informatie (MIDI-berichten) naar het toongeneratorblok van de synthesizer wanneer u noten speelt. Ook de regelaars genereren/verzenden MIDI-berichten.
Effectblok Knoppen en schuiven Met deze acht knoppen kunt u verschillende aspecten van de voice in realtime aanpassen, terwijl u speelt. Met de acht schuifregelaars kunt u het volume van de voice-elementen, performancepartijen en mixpartijen aanpassen. Zie pagina 46 (modus Voice), pagina 94 (modus Performance) en pagina 138 (modus Song/Pattern) voor meer informatie over het gebruik van de knoppen en schuifregelaars in de respectieve modi.
Effectblok Effectaansluitingen in elke modus In de modus Voice 1 Voice 2 Element of drumtoets Element-EQ 3 Insertion A 4 5 6 Master-effect Master-EQ Insertion B Retourniveau Element 1 – 8 Drumtoets C0 – C6 AD-partij (ingesteld in de modus Utility) Reverb Chorus To Reverb Zendniveau Dit blok selecteert ook de effecttypen van respectievelijk Reverb en Chorus en stelt de bijbehorende parameters in.
Effectblok 1 Hiermee stelt u de Part EQ-parameters in die worden toegepast op elke partij in de display EQ (pagina 103) van Performance Part Edit. 3 Hiermee selecteert u het type Master Effect en stelt u de effectparameters in de display Master Effect (pagina 104) van Performance Common Edit in. 2 Hiermee bepaalt u het zendniveau/retourniveau naar/van Reverb/Chorus en het signaalniveau dat wordt verzonden van Chorus naar Reverb.
Effectblok Beschrijving – Reverb die de akoestiek van een kamer emuleert met behulp van REV-Xtechnologie. – – – – Reverb die de akoestiek van een kamer emuleert met behulp van het algoritme afgeleid van de Yamaha ProR3. Reverb die de akoestiek van een kamer emuleert, afgeleid van de Yamaha SPX1000. Cho Ins SYMPHONIC Effecttype Een multifaseversie van SPX CHORUS-modulatie.
Effectblok Compressor Effecttype Een compressor is een effect dat gewoonlijk wordt gebruikt om de dynamiek (zacht/hard geluid) van een audiosignaal te begrenzen en te comprimeren. Als het met versterking wordt gebruikt om het totale niveau op te krikken, zorgt dit voor een krachtiger, consistenter hoogniveaugeluid.
Effectblok Effectparameters Dit effect emuleert de eigenschappen van analoge phasers die in de jaren '70 werden gebruikt. Het produceert een warm en kwalitatief hoogwaardig phasereffect. VCM Auto Wah, VCM Touch Wah, VCM Pedal Wah Deze effecten emuleren de eigenschappen van analoge Wah die in de jaren '70 werd gebruikt. Ze produceren een warm en kwalitatief hoogwaardig wah-wah-effect. REV-X REV-X is een door Yamaha ontwikkeld reverb-algoritme.
Effectblok Parameternaam Beschrijvingen Divide Min Level Hiermee bepaalt u het minimumniveau van de segmenten die worden geëxtraheerd via het Slice-effect. Divide Type Hiermee bepaalt u de manier waarop het geluid (de golf) wordt gesegmenteerd op basis van de nootlengte. Drive Als een van de effecten voor vervorming, ruis of slice is geselecteerd, bepaalt deze parameter de mate waarin het geluid wordt vervormd.
Effectblok Beschrijvingen Phase Shift Offset Hiermee bepaalt u de offsetwaarde van de fasemodulatie. Pitch 1, 2 Hiermee bepaalt u de toonhoogte in halve tonen voor de eerste reeks en tweede reeks. Manual Wanneer 'VCM Phaser mono' of 'VCM Phaser stereo' is geselecteerd, wordt met deze parameter de offsetwaarde van de fasemodulatie bepaald. Meter (maatsoort) Hiermee wijzigt u de maat. PM Depth Hiermee bepaalt u de diepte van de toonhoogtemodulatie.
Over MIDI Over MIDI MIDI (Musical Instrument Digital Interface) is een standaard waarmee u elektronische muziekinstrumenten met elkaar kunt laten communiceren, door het versturen en ontvangen van uitwisselbare data zoals noten, besturingswijzigingen, programmawijzigingen en verscheidene andere soorten MIDI-data en -berichten. Deze synthesizer kan andere MIDI-apparaten besturen door nootgerelateerde data en verscheidene soorten besturingsdata te versturen.
Over MIDI Pitchbend-events worden gegenereerd door bediening van het pitchbendwiel en deze definiëren doorlopende veranderingen in toonhoogte. De waarde (-8192 – +0000 – +8191) is een numerieke weergave van de positie van het pitchbendwiel. Het staafdiagram aan de rechterkant is een grafische weergave van de waarde. Program Change (PC) alleen geproduceerd wanneer Portamento (besturingsnummer 065) is ingeschakeld.
Over MIDI Decay Time (besturingswijziging 075) Hiermee past u de decaytijd van de voice AEG aan. De decaytijd wordt aangepast door het databereik 0 – 127 te gebruiken als offsetwaarde met een weergavebereik van -64 – +63 dat wordt toegevoegd aan de voicedata. Effect Send Level 1 (reverbeffect) (besturingsnummer 091) Hiermee wordt het zendniveau van het reverbeffect opgegeven.
Over MIDI besturingswijzigingsdata verzonden: RPN MSB (101), RPN LSB (100) en data-invoer MSB (6). Op de MOTIF XF wordt data-invoer LSB (38) hieraan toegevoegd en wordt de resulterende groep besturingswijzigingsevents als één geheel verwerkt. Nadat een RPN is opgegeven, wordt het volgende data-invoer-bericht dat op hetzelfde kanaal is ontvangen, verwerkt als de waarde van die RPN.
Intern geheugen Intern geheugen Tijdens het gebruik van de MOTIF XF zult u vele verschillende soorten data maken, zoals voices, performances, songs en patronen. In deze sectie wordt beschreven hoe u de verschillende soorten data van elkaar kunt onderscheiden en hoe u geheugenapparaten en -media gebruikt om ze op te slaan. Intern geheugen Hieronder vindt u een uitleg van de basistermen met betrekking tot het geheugen.
Intern geheugen Geheugenstructuur Dit diagram illustreert de relatie tussen de functies van de MOTIF XF en het interne geheugen en externe apparaten zoals het USB-opslagapparaat en de computer.
Basisbediening De cursor verplaatsen Gebruik deze vier knoppen om door de display te bladeren, waarbij u de cursor beweegt door de verschillende beschikbare items en parameters in het scherm. Als een item is geselecteerd, wordt dit gemarkeerd (de cursor wordt weergegeven als een donker blok met tekens in tegenovergestelde kleur). U kunt de waarde van het item (de parameter) waarop de cursor zich bevindt, wijzigen met behulp van de datadraaiknop of de [INC/YES]- en [DEC/NO]-knop. op te roepen).
Basisbediening Dit geeft aan dat u de lijst kunt oproepen door op de knop [SF6] [LIST] te drukken. Noot- (toets-) en aanslagsnelheidsinstellingen Tekenlijst Bewerkgebied Voor verschillende parameters kunt u een toetsenbereik of aanslagsnelheidsbereik instellen voor een functie, bijvoorbeeld voor het splitsen van het toetsenbord, door bepaalde nootwaarden op te geven.
Aansluitingen OPMERKING Voor de hieronder afgebeelde externe aansluitingen hebt u ook luidsprekers of een hoofdtelefoon nodig om het geluid te horen. Zie de gebruikershandleiding voor meer informatie. Externe MIDI-instrumenten aansluiten Via een (apart te verkrijgen) standaard MIDI-kabel kunt u een extern MIDI-instrument aansluiten en het aansturen vanaf de MOTIF XF.
Aansluitingen Een ander MIDI-apparaat aansturen via MIDI THRU Met de afspeeldata van een externe MIDI-sequencer kunt u de geluiden van een ander MIDI-instrument (dat is aangesloten op de MIDI THRU-aansluiting) afspelen samen met de MOTIF XF. Via de MIDI THRU-aansluiting worden alle (via MIDI IN) ontvangen MIDI-data omgeleid naar het aangesloten instrument.
Aansluitingen Een MTR aansturen via MMC, verzonden door de MOTIF XF U kunt het starten en stoppen en het snel vooruit- en terugspoelen van een MMC-compatibele MTR besturen via de SEQ TRANSPORT-knoppen op het voorpaneel van deze synthesizer, waarbij MMC-berichten worden verzonden via MIDI. MIDI IN MIDI OUT MOTIF XF OPMERKING MIDI IN MIDI OUT AW2400, enz. Met MMC (MIDI-machinebesturing) kunnen multitrackrecorders, MIDI-sequencers, enz. op afstand worden bediend.
Aansluitingen USB ASCII-toetsenbord aansluiten U kunt een ASCII-toetsenbord via de USB TO DEVICE-aansluiting verbinden met het instrument. Hiermee kunt u dan namen van voices, songs, bestanden en andere alfanumerieke teksten typen, waarden invoeren voor parameters waarvoor u normaal het numerieke toetsenbord gebruikt, en het instrument bedienen via de functie- en sneltoetsen.
Aansluitingen Zie voor informatie over de overige parameters de beschrijving van de display Network (pagina 221) in de modus Utility. Netwerkinstellingen Nadat u de netwerkaansluiting hebt gemaakt, moet u nog de netwerkparameters instellen om de verbinding te activeren. Als de MOTIF XF is aangesloten op het netwerk, kunt u bestanden opslaan of laden naar en van de MOTIF XF en de computer die is aangesloten op dit netwerk. Open de display Network (pagina 221) in de modus Utility.
Aansluitingen de MOTIF XF en de computer. U ziet de gedeelde directory's van de geselecteerde computer in het vak Sharing Point (*). Bestanden delen voor toegang tot de MOTIF XF vanaf een computer Volg de onderstaande instructies als u vanaf een computer via het LAN-netwerk toegang wilt tot de MOTIF XF (of eigenlijk een USB-opslagapparaat dat is aangesloten op de MOTIF XF). Open de display Network (pagina 221) in de modus Utility.
Referentie Het toetsenbord bespelen in de modus Voice Play Modus Voice Modus Performance De modus Voice wordt gebruikt voor het selecteren, afspelen en bewerken van een gewenste voice. De modus Voice Play is het belangrijkste 'portaal' voor het activeren van de modus Voice. Hier kunt u een voice selecteren en afspelen. Bepaalde voiceinstellingen kunnen ook in deze modus worden bewerkt. Druk op de knop [VOICE] om de modus Voice te activeren en de display Voice Play te openen.
Het toetsenbord bespelen in de modus Voice Play Selecteer uw favoriete voice. Zoek de gewenste voice door de instructies in de Gebruikershandleiding op te volgen. Registreer de voice in de Favorite Category. Druk op de knop [F5] om de voice te registreren en zet de schakelaar Favorite aan. Er verschijnt een vinkje in het vak links van de voicenaam, waarmee wordt aangegeven dat de voice is opgenomen in de Favorite Category.
Het toetsenbord bespelen in de modus Voice Play OPMERKING Een rode punt op de knop of schuifregelaar geeft aan op welke waarde de knop of schuifregelaar is ingesteld. Het verschuiven van de knop of schuifregelaar heeft geen effect op het geluid totdat dit punt wordt bereikt. Als u de knop of schuifregelaar voorbij dit punt verplaatst, verdwijnt de rode punt en heeft het verschuiven van de knop of schuifregelaar weer invloed op het geluid.
Het toetsenbord bespelen in de modus Voice Play Als knoppen worden bewogen, veranderen de aan Arpeggioparameters in de modus Voice Common Edit. Deze handeling is beschikbaar wanneer de Arpeggiofunctie is ingeschakeld. Knop 1 SWING Hiermee wijzigt u het swinggevoel bij het afspelen van arpeggio's (pagina 60). Als u de knop met de wijzers van de klok mee draait, verhoogt u het swinggevoel en als u de knop tegen de wijzers van de klok in draait, verlaagt u het swinggevoel.
Het toetsenbord bespelen in de modus Voice Play Instelling van toetsenbordoctaaf Modus Voice Modus Performance Modus Sampling 1 Modus Song Modus Mixing Referentie Modus Pattern Soms zult u bij het spelen van een voice wellicht in een lager of hoger toonhoogtebereik willen spelen. U kunt bijvoorbeeld de toonhoogte verlagen om extra basnoten te verkrijgen of verhogen om hogere noten te verkrijgen voor solo’s. Met de regelaars Octave Up/Down kunt u dit snel en gemakkelijk doen.
Voicenummer A01 – 16 001 – 016 B01 – 16 017 – 032 C01 – 16 033 – 048 D01 – 16 049 – 064 E01 – 16 065 – 080 Dit menu is alleen beschikbaar voor de bovenste display van de modus Voice. ! [F1] Play (Voice Play) Druk op deze knop om vanuit de vorige display terug te keren naar de display Voice Play. @ [F2] Porta (Portamento) Druk op deze knop om de display Portamento (pagina 50) op te roepen.
Het toetsenbord bespelen in de modus Voice Play 8 Portamento Voice-informatie—[SF6] INFO (Informatie) Hiermee wordt de aan/uit-status aangeduid voor de portamentoschakelaar (pagina 50) van de huidige voice. Modus Voice Deze display biedt informatie over de huidige voice. U kunt hier geen instellingen wijzigen. Hiermee wordt de hoger/lager-instelling aangeduid van het toonbuigingsbereik (pagina 56) voor de huidige voice.
Het toetsenbord bespelen in de modus Voice Play U kunt de klankkleur of het timbre van het geluid wijzigen door de EG/EQ-instellingen te bewerken voor alle elementen die samen de voice vormen. De EG-instellingen die u hier vastlegt, worden als offset toegepast op dezelfde parameters in de display Amplitude EG (pagina 80) en de display Filter EG (pagina 76) voor alle elementen. Met andere woorden: als de waarde hier wordt bewerkt, wordt deze bij de huidige waarde opgeteld of ervan afgetrokken.
Het toetsenbord bespelen in de modus Voice Play Gain Bepaalt de niveauversterking van de frequentie (hierboven ingesteld) of de mate waarin de geselecteerde frequentieband wordt verzwakt of versterkt. Hoe hoger de waarde is, hoe meer versterking. Hoe lager de waarde is, hoe minder versterking. Instellingen: -12.00 dB – +0.00 dB – +12.00 dB Modus Voice Q (bandbreedte) Modus Performance Hiermee wordt de Q (bandbreedte) bepaald voor de middenband. Hoe hoger de waarde is, hoe kleiner de bandbreedte.
Common Edit Element Edit 1– 8 Hier bewerkt u de parameters die alle elementen van de geselecteerde voice gemeenschappelijk hebben. Hier bewerkt u de parameters van de afzonderlijke elementen die samen een voice vormen. Normale voices bewerken 1 5 Verplaats de cursor naar de gewenste parameter. 6 Bewerk de waarde met de knoppen [INC/YES], [DEC/NO] en de datadraaiknop. 7 Herhaal stap 3 – 6 zo vaak als gewenst. 8 Voer de gewenste naam in voor de bewerkte voice.
Een normale voice bewerken Wanneer de [E]-indicator wordt weergegeven in de modus Voice Play, drukt u op de knop [EDIT] om de modus Voice Edit te activeren, waarna u opnieuw op de knop [EDIT] drukt om de modus Compare op te roepen. Handige functies voor het bewerken van voices Compare-indicator (geluid vóór bewerking) Modus Voice Een element aan-/uitzetten Modus Performance In de modus Voice Edit kunt u altijd met de nummerknoppen [1] – [8] een element selecteren.
Een normale voice bewerken Common Edit-parameters [VOICE] selectie Normal Voice [EDIT] [COMMON EDIT] Over de asteriskmarkeringen (*) 1 Name Hiermee voert u de gewenste naam voor de voice in. De voicenaam kan uit maximaal 20 tekens bestaan. Roep de lijst met tekens op met de knop [SF6] CHAR en selecteer vervolgens het gewenste teken in de lijst. Zie 'Basisbediening' op pagina 37 voor meer informatie over het opgeven van een naam.
Een normale voice bewerken 2 Pan* Micro Tuning-overzicht Bepaalt de stereopanpositie van de voice. U kunt deze parameter ook aanpassen met de knop PAN op het voorpaneel. Nr.
Een normale voice bewerken Overige instellingen—[SF3] Other 1 single 2 3 4 5 6 @ Portamento Time* Hiermee wordt de overgangstijd van de toonhoogte bepaald als portamento wordt toegepast. Het effect van de parameter is afhankelijk van de instellingen van Portamento Time Mode ($). Hogere waarden resulteren in een langere toonhoogtewijzigingstijd. Instellingen: 0 – 127 # Portamento Mode Hiermee wordt bepaald hoe portamento wordt toegepast op uw toetsenspel.
Een normale voice bewerken Arpeggio settings—[F2] ARP Main (Arpeggio Main) Modus Voice Deze display bevat de basisinstellingen voor de arpeggio. Houd er rekening mee dat de parameters Bank (!) tot en met Gate Time Rate Offset (^) vijf instellingen hebben die kunnen worden bewerkt in elk van de displays [SF1] ARP1 tot en met [SF5] ARP5. Zie pagina 15 voor meer informatie over arpeggio.
Instellingen: -100% – +0% – +100% 9 Output Octave Shift Hiermee wordt de gatetijd (lengte) van de arpeggionoten bepaald. De gatetijd kan niet verder worden verlaagd dan het normale minimum van 1. Alle waarden buiten dit bereik worden automatisch beperkt tot het minimum. U kunt deze parameter rechtstreeks met de knop wijzigen.
Een normale voice bewerken Modus Voice 3 Quantize Strength 9 Trigger Mode Hiermee wordt de 'sterkte' ingesteld waarmee nootevents naar de dichtstbijzijnde quantizeertellen worden getrokken. Een instelling van 100% leidt tot een exacte timing die is ingesteld via de Quantize Value-parameter hierboven. Een instelling van 0% leidt tot geen quantizering. Een instelling van 50% resulteert erin dat de nootevents naar het punt halverwege 0% en 100% worden getrokken.
Een normale voice bewerken Assign1 Assign2 Controller-instellingen— [F4] Ctrl Set (Controller Set) Hiermee worden de knoppen aangeduid met de tekst 'ASSIGN 1' en 'ASSIGN 2' terwijl het lampje van TONE 1 brandt. 5 OPMERKING Afhankelijk van de geselecteerde parameter verschijnt het pictogram LIST in het tabmenu dat overeenkomt met de knop [SF6]. Nu kunt u de lijst oproepen met de knop [SF6] LIST en vervolgens het gewenste item in de lijst selecteren. Zie pagina 37 voor meer informatie.
Een normale voice bewerken 5 Grafiek (alleen aanduiding) 4 Phase Op de horizontale as staat de waarde die is gegenereerd via de bron van de geselecteerde set, terwijl op de verticale is af te lezen in welke mate de bestemmingsparameter is beïnvloed. Hiermee wordt het beginpunt van de fase bepaald als de LFO-golf wordt gereset.
Een normale voice bewerken each-on 2 3 4 3 4 3 4 1st-on De LFO wordt gereset bij elke noot die u speelt en begint een golfvorm bij de fase die wordt opgegeven door de faseparameter (hierboven). Als u een tweede noot speelt terwijl de eerste ingedrukt wordt gehouden, blijft de LFO zich herhalen in overeenstemming met dezelfde fase die door de eerste noot is geactiveerd. De LFO wordt met andere woorden alleen gereset indien de eerste noot wordt losgelaten voordat de tweede wordt gespeeld.
Een normale voice bewerken Modus Voice is dan nul, wordt deze ingesteld op 0. Als de resulterende waarde van Control Depth groter is dan 127, wordt deze ingesteld op 127. OPMERKING U kunt de lijst oproepen met de knop [SF6] LIST en vervolgens het gewenste item in de lijst selecteren. Zie pagina 37 voor meer informatie. Instellingen: 0 – 127 OPMERKING Met de knop [SF5] Random kunt u de basisgolf in willekeurige volgorde oproepen.
7 Chorus Send* parallel Hiermee kunt u het choruszendniveau aanpassen. Hoe hoger de waarde is, hoe dieper de chorus. Signalen verwerkt met het A- en B-blok van het invoegeffect worden naar het Master Effect-, Master EQ-, Reverb- en Chorus-blok verzonden. ins A F B Signalen verwerkt met invoegeffect A worden naar invoegeffect B verzonden en signalen verwerkt met invoegeffect B worden naar het Master Effect-, Master EQ-, Reverb- en Chorus-blok verzonden.
Een normale voice bewerken 1 Category 2 Type Instellingen Effect-parameter— [SF2] Ins A, [SF3] Ins B, [SF4] Reverb, [SF5] Chorus Modus Voice In de kolom Category kunt u een van de effectcategorieën selecteren. Elk van deze categorieën bevat verwante effecttypen. In de kolom Type kunt u een van de effecttypen uit de geselecteerde categorie selecteren. In deze displays kunt u de Effect-parameters instellen wanneer de parameter INSERTION CONNECT is ingesteld op 'parallel' of 'ins A F B' of 'ins B F A'.
Een normale voice bewerken ) Mic Level Hiermee wordt het niveau van het microfoongeluid bepaald, dat wordt ingevoerd naar de Vocoder. Hiermee wordt de attacktijd van het Vocoder-geluid bepaald. Hoe hoger de waarde is, hoe langzamer de attack. Instellingen: 1ms – 200ms ! Inst Input Level Hiermee wordt het geluidsniveau van het toetsenspel bepaald, dat wordt ingevoerd naar de Vocoder. Instellingen: 0 – 127 3 Vocoder Release Hiermee wordt de releasetijd bepaald van het Vocodergeluid.
Een normale voice bewerken Vocoder-structuur Modus Voice Modus Performance De menselijke stem bestaat uit geluiden die worden geproduceerd door de stembanden en worden gefilterd door de keel, neus en mond. Deze klankvormers hebben alle specifieke frequentie-eigenschappen en ze fungeren effectief als een filter, waarbij verschillende formanten worden gevormd (resonantie).
Een normale voice bewerken Elementbewerkingsparameters [VOICE] selectie Normale voice [EDIT] [1] – [8] 8 9 ) $ OPMERKING Afhankelijk van de geselecteerde parameter verschijnt het pictogram LIST in het tabmenu dat overeenkomt met de knop [SF6]. Nu kunt u de lijst oproepen met de knop [SF6] LIST en vervolgens het gewenste item in de lijst selecteren. Zie pagina 37 voor meer informatie. 1 Element Switch* Hiermee wordt bepaald of het momenteel geselecteerde element is in- of uitgeschakeld.
Een normale voice bewerken wave cycle Als u deze instelling selecteert voor meerdere elementen, zijn de elementen een voor een hoorbaar op basis van numerieke volgorde telkens als u een noot speelt. (Met andere woorden: als u de eerste noot speelt, is element 1 hoorbaar, bij de tweede noot is dit element 2, enzovoort.) Modus Voice wave random Als deze instelling is geselecteerd voor meerdere elementen, is het element willekeurig hoorbaar als u de noot aanslaat.
Een normale voice bewerken Instellingen: 1 – 127 # Note Limit Hiermee worden de laagste en de hoogste noot van het toetsenbordbereik bepaald voor elk element. Het geselecteerde element is alleen hoorbaar wanneer u noten binnen dit bereik speelt. Als u eerst de hoogste noot opgeeft en daarna de laagste noot, bijvoorbeeld 'C5 tot C4', bedraagt het nootbereik 'C-2 tot C4' en 'C5 tot G8'.
Een normale voice bewerken 6 Pitch Key Follow Toonhoogte Modus Voice Hiermee wordt de gevoeligheid bepaald van het Key Followeffect (het toonhoogte-interval van aangrenzende noten), waarbij wordt uitgegaan van de toonhoogte van de 'Center Key' (7) als standaardwaarde. Bij +100% (de normale instelling) wordt de toonhoogte van aangrenzende noten één halve noot (100 cents) verschoven. Bij 0% krijgen alle noten dezelfde toonhoogte die is opgegeven voor de Center Key.
Een normale voice bewerken Hoge aanslaggevoeligheid Lage aanslaggevoeligheid Snelle toonhoogteovergang Langzame toonhoogteovergang ! EG Depth Hiermee wordt het bereik bepaald van de toonhoogteverandering. De instelling '0' leidt ertoe dat de toonhoogte niet wijzigt. Hoe verder de waarde is verwijderd van 0, hoe groter het toonhoogtebereik is. Bij negatieve waarden wordt de toonhoogtewijziging omgekeerd.
Een normale voice bewerken & Center Key Over de filtertypen Hiermee wordt de centrale noot of toonhoogte bepaald voor EG Time Key Follow (^). Als de centrale noot wordt gespeeld, gedraagt de PEG zich in overeenstemming met de bijbehorende werkelijke instellingen. Modus Voice Instellingen: C -2 – G8 EG Time Key Follow en Center Key Modus Performance Positieve waarde Negatieve waarde Hogere snelheid Dit is een filtertype dat alleen signalen onder de afsnijfrequentie doorlaat.
Een normale voice bewerken BPF6 Dual BEF De combinatie van een -6 dB/oct hoogdoorlaat- en laagdoorlaatfilter. Twee -6 dB/oct bandsperfilters, parallel aangesloten.
Een normale voice bewerken Modus Voice Modus Performance Modus Sampling 1 4 Resonance*/ Width 9 Distance De functie van deze parameter hangt af van het geselecteerde filtertype. Als het geselecteerde filter een LPF, HPF, BPF (met uitzondering van de BPFw) of BEF is, wordt deze parameter gebruikt om de resonantie in te stellen. Voor BPFw wordt deze parameter gebruikt om de frequentiebandbreedte aan te passen.
Een normale voice bewerken 8 Decay 1 Level Afsnijfrequentie Tijd Toets loslaten (toets uit) ) Release Level Hiermee wordt de uiteindelijke afsnijfrequentie bepaald die wordt bereikt nadat de noot is losgelaten. ! EG Depth Met de parameters van Time kunt u de tijd instellen voor de aangrenzende punten van de parameters voor het niveau hieronder. Een hogere waarde resulteert in een langere tijd tot het volgende niveau.
Een normale voice bewerken $ EG Time Velocity Sens (EG Time Velocity Sensitivity) Modus Voice Modus Performance Hiermee wordt bepaald hoe de overgangstijd voor FEG (snelheid) reageert op aanslaggevoeligheid of de kracht waarmee de noot wordt aangeslagen. Als dit op een positieve waarde wordt ingesteld, resulteren hoge aanslagsnelheden in een hoge overgangssnelheid voor FEG, terwijl een lage aanslagsnelheid resulteert in een lage snelheid, zoals u hieronder kunt zien.
Een normale voice bewerken +4 Afsnijfrequentie De vijf curven bepalen hoe de daadwerkelijke aanslagsnelheid wordt gegenereerd in overeenstemming met de aanslagsnelheid (sterkte) waarmee u noten op het toetsenbord speelt. De geselecteerde curve wordt weergegeven in de grafiek in de display.
Een normale voice bewerken Modus Voice 8 Alternate Pan Time* Hiermee wordt de mate bepaald waarmee het geluid afwisselend naar links en rechts wordt gepand voor elke noot die u aanslaat, waarbij ervan wordt uitgegaan dat de panpositie hierboven in het midden is ingesteld. Bij hogere waarden neemt de breedte van het panbereik toe. Met de parameters van Time kunt u de tijd instellen voor de aangrenzende punten van de parameters voor het niveau hieronder.
$ Center Key Hiermee wordt de centrale noot bepaald voor EG Time Key Follow (#). Als de centrale noot wordt gespeeld, gedraagt de AEG zich in overeenstemming met de bijbehorende werkelijke instellingen. Hogere snelheid Lage aanslaggevoeligheid Lagere snelheid @ EG Time Velocity Sens Segment (EG Time Velocity Sensitivity Segment) Hiermee wordt het deel van de amplitude-EG bepaald waarop EG Time Velocity Sensitivity (!) van invloed is.
Een normale voice bewerken 1 – 4 Break Point 1 – 4 1 Wave Hiermee geeft u de vier breekpunten op door de respectievelijke nootnummers op te geven. Hiermee wordt de golf geselecteerd en wordt bepaald hoe de LFO-golfvorm het geluid moduleert. Instellingen: C -2 – G8 Instellingen: saw, triangle, square OPMERKING Modus Voice OPMERKING U kunt het breekpunt ook rechtstreeks vanaf het toetsenbord instellen door de knop [SF6] KBD ingedrukt te houden en op de gewenste toets te drukken.
Een normale voice bewerken Instellingen: 1 EQ Type Zie hieronder. 2 4 6 Boost 6, Boost 12, Boost 18 Hiermee wordt de gehele band van het geselecteerde element versterkt met respectievelijk +6 dB, +12 dB en +18 dB. Modus Sampling 1 thru Modus Song Als u deze instelling selecteert, worden de equalizers genegeerd en wordt het volledige signaal niet beïnvloed.
Een drumvoice bewerken Modus Voice Met 'bewerken' wordt het proces bedoeld van het maken van een voice (klank) via het wijzigen van de parameters die tezamen de voice vormen. Dit kan worden gedaan in Voice Edit, een submodus van de modus Voice. In deze sectie wordt beschreven hoe u een drumvoice bewerkt. Als u naar de modus Drum Voice Edit wilt gaan, drukt u op de knop [VOICE] om de modus Voice te activeren, waarna u een drumvoice selecteert en op de knop [EDIT] drukt.
LET OP • De bewerkte voice gaat verloren wanneer u een andere voice selecteert of het instrument uitschakelt. Sla de voicedata in het interne geheugen op door op de knop [STORE] te drukken voordat u een andere voice selecteert of het instrument uitschakelt. OPMERKING Er zijn ook andere handige functies beschikbaar in de modus Drum Voice Edit. Zie pagina 54 voor meer informatie. Naam kiezen voor bewerkte voice— [SF1] Name Dit is hetzelfde als in Normal Voice Common Edit. Zie pagina 55.
Een drumvoice bewerken OPMERKING Controller-instellingen— [F4] Ctrl Set (Controller Set) Modus Voice Modus Performance Dit is hetzelfde als in Normal Voice Common Edit. Zie pagina 61. De Element Switch-parameter is niet beschikbaar in Drum Voice Common Edit. ^ CHO SEND (Key Chorus Send) Effect-instellingen—[F6] Effect Hiermee wordt het niveau bepaald van het drumtoetsgeluid (het genegeerde signaal) dat naar het choruseffect wordt gezonden.
Een drumvoice bewerken Key Edit-parameters [VOICE] selectie Drum Voice [EDIT] selectie Key ^ & OPMERKING Afhankelijk van de geselecteerde parameter verschijnt het pictogram LIST in het tabbladmenu dat hoort bij de knop [SF6]. Nu kunt u de lijst oproepen met de knop [SF6] LIST en vervolgens het gewenste item in de lijst selecteren. Zie pagina 37 voor meer informatie. 1 Toets* Hiermee bepaalt u de drumtoets die moet worden bewerkt.
Een drumvoice bewerken 9 Alternate Group* LCD Modus Voice Hiermee stelt u de Alternate Group (alternerende groep) in waaraan de toets wordt toegewezen. Bij een echte drumkit is het fysiek onmogelijk om bepaalde drumgeluiden tegelijkertijd af te spelen, zoals een open en een gesloten hi-hat. U kunt voorkomen dat drumtoetsen tegelijkertijd worden afgespeeld door ze toe te wijzen aan dezelfde alternerende groep. U kunt maximaal 127 alternerende groepen definiëren.
Instellingen: 0 – 255 2 Cutoff Velocity Sens (Cutoff Velocity Sensitivity)* Hiermee wordt bepaald hoe de afsnijfrequentie reageert op aanslaggevoeligheid of de kracht waarmee de toetsen worden bespeeld. Bij positieve instellingen wordt de afsnijfrequentie hoger naarmate u het toetsenbord harder bespeelt. De instelling '0' leidt niet tot een wijziging in de afsnijfrequentie, afhankelijk van de aanslaggevoeligheid.
Een drumvoice bewerken Amplitude EG Met behulp van de AEG kunt u de volumeovergang bepalen vanaf het moment waarop het geluid start tot aan het moment waarop het stopt.
Voice Job—handige functies Stel de parameters in voor het uitvoeren van de job. 5 Druk op de knop [INC/YES] om de job uit te voeren. Na het uitvoeren van de opdracht verschijnt het bericht 'Completed' (voltooid) en keert de oorspronkelijke display terug. 6 Druk op de knop [VOICE] om terug te keren naar de modus Voice Play. LET OP Zelfs als u de opdracht uitvoert, worden de voicedata gewist als u zonder de opdracht op te slaan een andere voice selecteert of het instrument uitschakelt.
Voice Job—handige functies Als een drumvoice is geselecteerd: 1 Modus Voice 2 5 6 7 Hiermee bepaalt u het bank- en voicenummer dat u wilt kopiëren. De beschikbaarheid van de parameters wordt bepaald door het momenteel geselecteerde voicetype (Normal/Drum). U kunt deze parameter niet instellen als de huidige voice (2) is ingeschakeld. 2 Huidige voice Modus Performance Als deze parameter is ingeschakeld, is de momenteel geselecteerde voice (de voice die u aan het bewerken bent) geselecteerd als bron.
Specifieke partijen in- en uitschakelen (functie Mute) U kunt afzonderlijke partijen in- en uitschakelen met behulp van de functie Mute. Druk op de knop [SOLO]. Het lampje [SOLO] gaat branden ten teken dat Solo is ingeschakeld. 2 Druk op een van de nummerknoppen [1] – [4]. Het lampje van de ingedrukte knop gaat knipperen en alleen de bijbehorende partij klinkt. Druk op een andere nummerknop om de solo afgespeelde partij te wijzigen.
Spelen in de modus Performance Afspelen van arpeggio in- of uitschakelen voor elke partij Knoppen gebruiken Modus Voice U kunt het afspelen van arpeggio voor elke partij in de Performance in- of uitschakelen, zoals hieronder beschreven. 2 1 Modus Performance Modus Sampling 1 1 Druk op de knop [PERFORMANCE CONTROL]. Het lampje van de knop [PERFORMANCE CONTROL] gaat branden ten teken dat het afspelen van arpeggio voor elk partij in- of uitgeschakeld kan worden.
Spelen in de modus Performance 3 4 Functies van de vier linkerknoppen REVERB Hiermee wordt de diepte van de reverb voor de partijen 1 – 4 aangepast. CHORUS Hiermee wordt de diepte van de chorus voor de partijen 1 – 4 aangepast. PAN Hiermee wordt de panpositie voor de partijen 1 – 4 aangepast.
Spelen in de modus Performance Modus Voice 3 Category (Main Category ) % [F6] Effect Hiermee wordt de categorie van de geselecteerde performance aangegeven. 'Category', dat bestaat uit de hoofdcategorie en een subcategorie, is een trefwoord dat de instrumenteigenschappen of het type geluid aanduidt. Elke performance kan worden geregistreerd in een hoofdcategorie en de bijbehorende subcategorie.
Spelen in de modus Performance 2 Program (Performance number) Aan elke performance binnen een bank wordt een nummer tussen 001 en 128 toegewezen. De waarden tussen haakjes staan voor de groep en het nummer. bijvoorbeeld een nootbegrenzing van 'C5 – C4' instelt, kunt u de voice vanuit twee verschillende soorten bereik bespelen: C -2 tot C4 en C5 tot G8. Noten die tussen C4 en C5 worden gespeeld, bespelen niet de geselecteerde voice.
Spelen in de modus Performance 5 HOLD Arpeggio-instellingen— [F4] Arpeggio Dit is dezelfde parameter als in de display Arpeggio Main (pagina 112) van Part Edit. Modus Voice Modus Performance Modus Sampling 1 Modus Song Deze display bevat de basisinstellingen voor de arpeggio. Er zijn twee soorten parameters: gemeenschappelijke parameters (Common Switch, Tempo en Sync Quantize Value die bovenaan in de display worden weergegeven) en partparameters (overige).
! [SF1] ARP1 – [SF5] ARP5 (Arpeggio 1 – 5) Hiermee bepaalt u op welke bestemming (song of patroon) uw gespeelde performance wordt opgenomen. De arpeggiotypen worden aan de subfunctieknoppen toegewezen via het symbool van de achtste noot in de display. U kunt deze op elk moment tijdens de opname oproepen door op deze knoppen te drukken. Het arpeggiotype kunt u instellen in de display Arpeggio (pagina 98). 2 Pattern number (Song number) Hiermee bepaalt u het patroon- of songnummer als opnamebestemming.
Performance bewerken Modus Voice In de modus Performance Edit kunt u uw eigen originele performances met maximaal vier verschillende partijen (voices) maken door de verschillende parameters te bewerken. Druk op de knop [PERFORM] om de modus Performance te activeren en druk daarna op de knop [EDIT] voor de modus Performance Edit. Modus Performance Common Edit (algemene bewerking) en Part Edit (partijbewerking) Modus Sampling 1 Modus Song Performance bewerken Roep de gewenste display op.
Performance bewerken De gemaakte performance opslaan Druk op de knop [STORE] om het venster Performance Store op te roepen. 2 Selecteer de bestemming voor het opslaan van de performance. Dit is hetzelfde als in de modus Performance Play. Zie pagina 96. 3 De functie Compare Met de functie Compare kunt u schakelen tussen de net bewerkte performance en de oorspronkelijke, niet-bewerkte performance, zodat u kunt horen wat het effect is op het geluid.
Performance bewerken Common Edit-parameters [PERFORM] Performance-selectie [EDIT] [COMMON EDIT] Modus Voice In Common Edit bewerkt u de parameters die alle partijen van de geselecteerde performance gemeenschappelijk hebben. Dit betreft alle parameters van Common Edit.
Performance bewerken 3 Portamento Time Offset* Hiermee wordt de overgangstijd van de toonhoogte bepaald als portamento wordt toegepast. U kunt de portamentotijd voor de voice die aan elke partij is toegewezen als offset aanpassen. Hogere waarden resulteren in een langere toonhoogtewijzigingstijd. 3 High Frequency Hiermee wordt de middenfrequentie bepaald voor de hogere EQ-band.
Performance bewerken Overige instellingen—[SF4] Other In deze display kunt u de besturingsfuncties van de knoppen instellen en het bereik bepalen waarbinnen het pitchbendwiel omhoog of omlaag kan worden gedraaid. Modus Voice 1 5 2 3 6 Modus Performance 4 1 Knob Control Assign Modus Sampling 1 Hiermee wordt bepaald welk lampje van TONE 1, TONE 2 en ARP FX, REVERB, CHORUS en PAN wordt aangezet wanneer een performance wordt geselecteerd. Deze instelling kan voor elke performance worden opgeslagen.
Performance bewerken shelv (Shelving type) Met dit type EQ-vorm kunt u het signaal verzwakken/versterken bij frequenties boven of onder de opgegeven frequentie-instelling. Frequency (frequentie) – Frequency (frequentie) Instellingen: on, off (aan, uit) peak (Peaking type) Hiermee selecteert u een effecttype. Zie pagina 24 voor meer informatie over de effecttypen. Met dit type EQ-vorm kunt u het signaal verzwakken/versterken bij de opgegeven frequentie-instelling.
Performance bewerken Instellingen van Audio In— [F4] Audio In Modus Voice U kunt parameters instellen voor de audio-ingang vanuit de [A/D INPUT]-aansluiting en de IEEE1394-aansluiting. OPMERKING Modus Performance Uitvoerinstellingen—[SF1] Output Uitgangsaansluitingen FW OUTPUT 1 : Stereo/mono Mono : : FW14 FW OUTPUT 14 Mono ins L Interne Vocoder-module Mono (alleen A/Dingang) OPMERKING U opent de lijst en selecteert het gewenste item door op de knop [SF6] LIST te drukken.
Performance bewerken Ins A F B (A naar B) Signalen verwerkt met het invoegeffect A worden naar het invoegeffect B verzonden en signalen verwerkt met het invoegeffect B worden naar Reverb en Chorus verzonden. datalijst voor meer informatie over de parameters van elk effecttype. 1 2 3 1 4 5 6 7 3 2 4 OPMERKING OPMERKING Afhankelijk van de geselecteerde parameter verschijnt het pictogram LIST in het tabbladmenu bij de knop [SF6].
Performance bewerken 4 Chorus Return Hiermee bepaalt u het retourniveau van het choruseffect. Instellingen: 0 – 127 Instellingen Reverb en Chorus— [SF3] Reverb, [SF4] Chorus 5 Chorus Pan Modus Voice Modus Performance Modus Sampling 1 Modus Song Modus Pattern Modus Mixing Referentie Instellingen: L63 (uiterst links) – C (midden) – R63 (uiterst rechts) 6 Reverb Return 3 Hiermee bepaalt u het retourniveau van het reverbeffect.
Performance bewerken Partijbewerkingsparameters Over de sterretjesmarkeringen (*) Voor gebruikers die voor het eerst met bewerking kennismaken en wellicht in de war raken van de grote hoeveelheid parameters zijn de meest elementaire en gemakkelijk te begrijpen parameters in deze paragraaf handig gemarkeerd met een sterretje. Als u net begint met performancepartijbewerking, kunt u deze parameters het eerst proberen.
Performance bewerken Mode (#) niet gekopieerd als u een drumvoice selecteert. Deze parameters worden echter wel gekopieerd als u een normale voice selecteert. Instellingen: off (niet gekopieerd), on (gekopieerd) 5 Volume* Modus Voice Hiermee past u het volume van elke partij aan. U gebruikt deze parameter om de balans tussen de huidige partij en andere partijen aan te passen. Instellingen: 0 – 127 Modus Performance 6 Pan* Hiermee bepaalt u de stereopanpositie van de partij.
Performance bewerken Instellingen: 0 – 127 U kunt de functies van de knoppen ASSIGN 1 en ASSIGN 2 instellen in de display Controller Set (pagina 61). 3 Dry Level Overige instellingen—[SF3] Other Modus Sampling 1 1 2 Hiermee bepaalt u de specifieke uitgang(en) voor de afzonderlijke partij. U kunt bepalen dat de voice van elke afzonderlijke partij wordt uitgevoerd via een specifieke hardware-uitgangsaansluiting op het achterpaneel.
Performance bewerken 4 Velocity Sens Depth Offset (Velocity Sensitivity Depth Offset) 2 Hold* Modus Voice Hiermee bepaalt u de mate waarin gespeelde aanslagsnelheden worden aangepast voor het aanslageffect dat hiervan het resultaat is. Hierdoor kunt u alle snelheden in dezelfde mate verhogen of verlagen, zodat automatische compensatie mogelijk is voor te harde en te zachte aanslagen. Als het resultaat 1 is of kleiner is dan 1, wordt de waarde ingesteld op 1.
Performance bewerken Hiermee wordt bepaald hoe de arpeggio wordt afgespeeld wanneer u het toetsenbord bespeelt. Hiermee wordt de arpeggiobank bepaald die het gewenste type arpeggio bevat. Selecteer 'PRE' als u een vooraf ingesteld arpeggiotype wilt selecteren. Selecteer 'USR' als u een arpeggiotype wilt selecteren dat u eerder hebt gemaakt en opgeslagen.
Performance bewerken Arpeggio-instellingen— [F3] ARP Other (Arpeggio Other) Modus Voice Door de timing en aanslagsnelheid van de noten te wijzigen, kunt u het ritmische 'gevoel' van het afspelen in arpeggio wijzigen. Modus Performance Modus Sampling 1 1 2 3 4 5 6 7 % ^ & OPMERKING 8 9 ) ! @ # $ 5 Velocity Rate Hiermee wordt bepaald hoeveel de aanslagsnelheid van het afspelen in arpeggio wordt gewijzigd ten opzichte van de oorspronkelijke waarde.
Performance bewerken # Random SFX Velocity Offset Hiermee wordt bepaald hoeveel de aanslagsnelheid van de Random SFX-noten wordt gewijzigd ten opzichte van de oorspronkelijke waarde. Als de resulterende aanslagsnelheidswaarde kleiner is dan nul, wordt deze ingesteld op 1. Als de resulterende aanslagsnelheid groter is dan 128, wordt deze ingesteld op 127.
Performance bewerken Decay (Decay Time) 1 Frequency Hiermee wordt bepaald hoe snel de afsnijfrequentie van het maximale attackniveau naar het sustainniveau daalt. Hiermee bepaalt u de middenfrequentie. De frequenties in de nabijheid van dit punt worden verzwakt of versterkt door de instelling 'Gain' hieronder. Hogere waarden produceren hogere frequenties.
1 Druk op de knop [ENTER]. (Op de display wordt u gevraagd dit te bevestigen.) Als u de opdracht wilt annuleren, moet u op de knop [DEC/NO] drukken. 5 Druk op de knop [INC/YES] om de opdracht uit te voeren. Na het uitvoeren van de opdracht, verschijnt het bericht 'Completed' (voltooid) en keert de oorspronkelijke display terug. 6 Druk op de knop [PERFORM] om terug te keren naar de modus Performance Play. 1 All Parameters Alle instellingen voor de geselecteerde performance worden geïnitialiseerd.
Performance Job—handige functies Functie Performance Copy— [F3] Copy Modus Voice Parameterinstellingen kopiëren van een andere performance—[SF1] Part Modus Performance Modus Sampling 1 Met deze handeling kunt u instellingen voor Common Edit en Part Edit van een bepaalde performance naar de momenteel bewerkte performance kopiëren. Dit is handig als u tijdens het maken van een performance een aantal parameterinstellingen van een andere performance wilt gebruiken.
Uitbreidingsmodule voor het flashgeheugen (afzonderlijk verkocht) Sample, keybank en golfvorm Een sample bestaat uit digitale audiodata die zijn gemaakt door het direct opnemen van een signaal op de MOTIF XF, zoals dat van zang of een elektrische gitaar. In deze handleiding worden de woorden 'sample' en 'golf' (wave) soms door elkaar gebruikt.
Een voice of performance maken met de functie Sampling element, net zoals u elk van de vooraf ingestelde (preset) golfvormen van het instrument kunt toewijzen. Voices en golfvorm Modus Voice U kunt de golfvorm afspelen door deze aan een voice toe te wijzen en die voice vervolgens op het toetsenbord af te spelen. U kunt de golfvorm toewijzen aan elementen van de voice vanuit de modus Voice Element Edit (pagina 69).
Een voice of performance maken met de functie Sampling Sampling Record Druk op de knop [INTEGRATED SAMPLING] om de modus Sampling te activeren. (De indicator gaat branden.) 7 Het tabblad Confirm wordt groen als deze functie wordt ingeschakeld en blijft grijs als deze is uitgeschakeld. Als Confirm is ingeschakeld, kunt u gemakkelijk uw zojuist opgenomen sample beluisteren en deze opnieuw opnemen als u niet tevreden bent over het resultaat. De hoofddisplay Sampling wordt weergegeven.
Een voice of performance maken met de functie Sampling 10 Druk op de knop [F6] Stop om het samplen te stoppen. Modus Voice Als u in stap 7 hierboven Confirm hebt ingesteld op 'on', wordt de display Sampling Finished weergegeven (pagina 125). Druk op de knop [SF1] Audition om het gesamplede geluid te beluisteren. Als u tevreden bent met het resultaat, drukt u op de knop [ENTER] om het gesamplede geluid op te slaan als een 'Sample' en terug te keren naar de display Setup.
Instellingen: C0 – C6 Met het samplen overschrijft u eventuele bestaande data in het golfvormnummer. Belangrijke data moeten altijd worden opgeslagen op een USB-opslagapparaat dat is aangesloten op de USB TO DEVICE-aansluiting of op een computer die op hetzelfde netwerk is aangesloten als de MOTIF XF (pagina 241). # [SF6] INFO (Information) Hiermee wordt de hoeveelheid gebruikt samplegeheugen aangegeven.
Een voice of performance maken met de functie Sampling Sampling Record—[F6] Standby Modus Voice In deze display worden samples genomen. Druk op de knop [F6] in de display Setup om deze display te openen. Druk op de knop [EXIT] als u terug wilt keren naar de display Setup. 1 2 3 7 Trigger Level Als de triggermodus (8) is ingesteld op 'level', moet u ook het triggerniveau instellen. Het samplen (opnemen) start zodra een ingangssignaal wordt ontvangen dat het opgegeven triggerniveau overschrijdt.
ingestelde triggerniveau (7) overschrijdt, wordt de aanduiding WAITING door de aanduiding RECORDING vervangen en wordt het samplen gestart. Als de triggermodus (8) is ingesteld op 'manual', wordt het samplen onmiddellijk gestart wanneer u op deze knop drukt. OPMERKING Als [SF1] Confirm (pagina 124) is uitgeschakeld voordat het samplen begint, legt u met de samplingbewerking de sampledata automatisch vast en keert u terug naar de display Setup (pagina 122).
Een voice of performance maken met de functie Sampling Sampling Edit, modus [INTEGRATED SAMPLING] [EDIT] Modus Voice In de modus Sampling Edit beschikt u over uitgebreide, gedetailleerde regelmogelijkheden voor het bewerken van de opgenomen sample en het wijzigen van de sample-instellingen. Druk op de knop [EDIT] in de hoofddisplay Sampling om de display Sampling Edit te openen. Druk op de knop [EXIT] als u terug wilt gaan naar de hoofddisplay Sampling.
Een voice of performance maken met de functie Sampling 3 Velocity (Velocity Range) (alleen aanduiding) Het tempo van de sample instellen Hiermee wordt het aanslagbereik van de momenteel geselecteerde keybank aangegeven. Volg de onderstaande instructies als u niet weet hoe u het tempo van een sample met een ritmepatroon kunt instellen. Verhoog of verlaag het tempo (#) naar wens zodat het eindpunt (8) gelijk wordt aan het eindpunt van de oorspronkelijke sample.
Een voice of performance maken met de functie Sampling Modus Voice Modus Performance Modus Sampling 1 # Tempo ( [SF1] Audition Hiermee wordt het tempo voor het afspelen van de sample bepaald. Als u Tempo instelt, wordt het eindpunt (8) gewijzigd, zodat de lengte tussen het startpunt en eindpunt overeenkomt met de instellingen van Meter (maatsoort) en Measure (maat). Houd deze knop ingedrukt om de geselecteerde sample te beluisteren.
Een voice of performance maken met de functie Sampling Deze parameters 1 – ) zijn dezelfde als die in de modus Trim (pagina 127). Als verschillende keybanks elkaar overlappen: 01: Copy Met deze job kopieert u een opgegeven keybank naar een andere golfvorm. De sample die aan de keybank is toegewezen wordt ook gekopieerd. 02: Delete Met deze job verwijdert u de opgegeven keybank en de bijbehorende sample. 03: Move Met deze job verplaatst u een opgegeven keybank naar een andere golfvorm.
Een voice of performance maken met de functie Sampling Procedure voor samplejobs 1 Modus Voice 2 Modus Performance 3 Druk in de modus Sampling op de knop [JOB] om de modus Sampling Job te activeren. Open de gewenste jobgroep. Selecteer de jobgroep door op een van de knoppen [F1] Keybank, [F2] Waveform of [F3] Other te drukken. Open de gewenste jobdisplay.
Modus Performance De Source Key Bank (bronkeybank) wordt ingesteld via de knop [SF5] Keybank of [SF6] KBD om de toets in de golfvorm te selecteren nadat het golfvormnummer (001 – 128) is geselecteerd. U stelt de Source Key Bank (bronkeybank) in door de cursor te verplaatsen naar de toetswaarde via de datadraaiknop of de knop [SF6] KBD om de gewenste toets te selecteren nadat het golfvormnummer (001 – 128) is geselecteerd.
Een voice of performance maken met de functie Sampling LET OP Het uitvoeren van de job is in twee stappen verdeeld: tijdelijke dataconversie via de knop [SF4] Apply (toepassen) en de daadwerkelijke data-invoer via de knop [ENTER]. Het resultaat van de job gaat verloren als u een andere display opent zonder de data op te slaan via de knop [ENTER]. Modus Voice 05: Time-Stretch Modus Performance Modus Sampling 1 Met deze job wijzigt u de lengte van de sample zonder de toonhoogte te veranderen.
Hiermee bepaalt u de keybank waaraan de gewenste sample wordt toegewezen door het golfvormnummer (001 – 128) op te geven. Het toetsbereik en aanslagbereik van de keybank waaraan de geselecteerde golfvorm is toegewezen worden automatisch onder het golfvormnummer weergegeven. Hiermee bepaalt u de keybank waaraan de gewenste sample wordt toegewezen door het golfvormnummer (001 – 128) op te geven.
Een voice of performance maken met de functie Sampling 1 Key Bank Hiermee bepaalt u de keybank waaraan de gewenste sample wordt toegewezen door het golfvormnummer (001 – 128) op te geven. Het toetsbereik en aanslagbereik van de keybank waaraan de geselecteerde golfvorm is toegewezen worden automatisch onder het golfvormnummer weergegeven.
Een voice of performance maken met de functie Sampling 1 Waveform as source 2 Waveform as destination 3 Note Hiermee bepaalt u de golfvormnummers van de kopieerbron en de kopieerbestemming. Hiermee bepaalt u de transponering van de keybank in halve noten. Als u met hele octaven wilt transponeren, stelt u Note in op '0' en gebruikt u de parameter Octave hierboven. Met deze job wijst u een naam aan de geselecteerde golfvorm toe. Met deze job verwijdert u een specifieke golfvorm uit het geheugen.
Song afspelen Modus Voice Met de modus Song kunt u uw eigen songs opnemen, bewerken en afspelen. De modus Song Play (song afspelen) is het belangrijkste 'portaal' voor het activeren van de modus Song. Hier kunt u een song selecteren en afspelen. Sommige songinstellingen, zoals het ritmische gevoel, kunnen ook in deze modus worden bewerkt. Druk op de knop [SONG] om de display Song Play te openen en de modus Song te activeren.
Song afspelen Snel vooruit/achteruit Voer de bestemmingsmaat in met behulp van de knoppen [SF1] – [SF5] en [F1] – [F5]. Het maatnummer dat u invoert wordt boven in de display weergegeven. Druk op een van de nummerknoppen [1] tot en met [16] bij de track die u solo wilt schakelen. Modus Song Wanneer u op een van de nummerknoppen [1] – [16] drukt, gaat het lampje van de ingedrukte knop knipperen en is alleen de bijbehorende track te horen.
Song afspelen De songscene vastleggen Modus Voice Nadat u de gewenste scene-instellingen hebt gemaakt, houdt u de knop [STORE] ingedrukt terwijl u op een van de knoppen [SF1] – [SF5] drukt. Het 1/8-nootsymbool verschijnt op het tabblad van de SF-knop waarin u de songscene hebt vastgelegd. Druk op de knop [STORE] om de songdata inclusief de songscene-instelling op te slaan.
Song afspelen De afsnijfrequentie en resonantie aanpassen voor alle partijen Knop 2 Knop 3 Reso Attack TONE 2 LowGain MidFreq MidGain MidQ ARP FX Swing Qt-waarde Qt-sterkte GateT Knop 6 Knop 7 Decay Knop 8 TONE 1 Sustain Release Assign1 TONE 2 HighGain Pan Reverb Chorus ARP FX Aanslag Octaaf UnitMlt Tempo OPMERKING Assign2 Zie pagina 46 voor meer informatie over deze functies.
Song afspelen 2 Locatie (alleen aanduiding) 9 Mute/solo (alleen aanduiding) Hiermee wordt het maatnummer aangeduid dat is toegewezen aan locatie 1 en 2. Zie pagina 136 voor gedetailleerde instructies over het instellen van de locatie. Hier wordt de dempings-/solostatus voor elke track aangegeven. Zie pagina 137 voor gedetailleerde instructies over het instellen van de dempings-/solostatus. Modus Voice Leeg: Aan deze track is geen dempings-/ of solostatus toegekend.
3e tel Quantizeersterkte = 100% Hiermee wijzigt u het zoomniveau van het maatnummer (#) van de display Track View. Druk op de knop [F5] Zoom Out om het zoomniveau te verkleinen zodat een groter bereik kan worden weergegeven. Druk op de knop [F6] Zoom In om het zoomniveau te vergroten voor een grotere weergave. De noten worden volledig naar de opgegeven quantizeerwaarde verplaatst.
Song afspelen Swing Rate (swingsnelheid) Hiermee worden noten vertraagd op even tellen (backbeats) om een swinggevoel te verkrijgen. Instellingen boven 50% vertragen de noten om een nog sterker swinggevoel te produceren.
Song afspelen Hiermee wordt de voicenaam van de mixpartij aangeduid voor elke track. In de display van partij 1 – 16 (pagina 190) van de modus Mixing kunt u de voice wijzigen van de mixpartij die overeenkomt met de track. OPMERKING end (einde) Hiermee wordt de eindmarkering van de data van de songketen aangegeven. stop Hiermee wordt het afspelen van de songketen gestopt bij dat ketennummer.
Songopname In de modus Song Record kunt u uw toetsenspel met behulp van de sequencer track voor track opnemen bij een geselecteerde song. Druk in de modus Song Play op de knop [I] (Record) (Opnemen) om de modus Song Record te activeren. Modus Voice OPMERKING De audiodata voor een song kunt u opnemen in de modus Sampling Record (pagina 203).
Songopname 2 4 ) ! @ # $ % ^ & * 5 Instellingen: M (MIDI-track), W (audiotrack), leeg (geen voice toegewezen) 7 Dempen/solo (alleen aanduiding) Hier wordt de dempings-/solostatus voor elke track aangegeven. Zie pagina 137 voor gedetailleerde instructies over het instellen van de dempings-/solostatus. Leeg: Aan deze track is geen dempings-/ of solostatus toegewezen. m: De track is gedempt. s: De track is op solo gezet.
Songopname ! Punch In @ Punch Out Modus Voice Wanneer bij Record Type, zoals hierboven wordt uitgelegd, punch (Punch In/Out) is geselecteerd, worden hier de startpositie (Punch In-positie) en eindpositie (Punch Outpositie) voor opname weergegeven. * Ins Effect Sw (invoegeffectschakelaar) Hiermee bepaalt u of het invoegeffect al dan niet wordt toegepast op de voice. De instelling hier wordt gebruikt voor de invoegeffectschakelaarinstelling van Record Part (#).
Songopname De parameters 1 – ^ zijn dezelfde als de parameters in de hoofddisplay Arpeggio (pagina 58) in de modus Voice Common Edit. Met deze methode worden alle eerdere data in de opgenomen track gewist (overschreven) en vervangen door de nieuwe data. De eerste opname gaat verloren en de nieuwe komt ervoor in de plaats. Dit is handig wanneer u een zelfde partij verschillende keren opnieuw moet opnemen.
Songopname Procedure voor het opnemen van verschillende tracks (instelling 'All Track') Modus Voice De sequencedata die zijn verzonden vanaf een extern MIDIinstrument kunnen tegelijkertijd op maar liefst 16 tracks worden opgenomen. 1 Modus Performance 2 Sluit een externe MIDI-sequencer of een computer aan op de MOTIF XF en schakel vervolgens de stroom voor de MOTIF XF in.
Songopname 2 Stel Recording Type in op 'punch'. 3 Verplaats de cursor naar de punch-in en de punch-out en stel de punten een voor een in door de maat en de tel in te voeren. Repeteren voor opname Als u de opnamemodus tijdelijk wilt uitschakelen en naar de modus Rehearsal wilt gaan om nog eens te repeteren, hoeft u alleen maar tijdens het realtime opnemen op de knop [I] (Record) (opnemen) te drukken.
MIDI-events bewerken (Song bewerken) Modus Voice Met de modus Song Edit (song bewerken) kunt u reeds opgenomen songs bewerken of de nieuwe data in de songs invoegen. De modus kan worden gebruikt om fouten te corrigeren en om dynamische effecten, zoals vibrato, toe te voegen om de song te verfijnen en te voltooien. Druk op de knop [EDIT] in de modus Song Play om naar de modus Song Edit te gaan.
MIDI-events bewerken (Song bewerken) 1 2 2 Druk in de display Event List op de knop [F5] Insert (invoegen) om het venster Insert Event te activeren. Geef het eventtype op dat moet worden ingevoegd, het invoegpunt (maat, tel en clock) en de parameterwaarde van de event. Zie pagina 30 voor meer informatie over elke event en parameter. Type event 5 OPMERKING 6 7 8 Afhankelijk van de geselecteerde parameter verschijnt het pictogram NUM in het tabbladmenu dat hoort bij de knop [SF6].
MIDI-events bewerken (Song bewerken) Wanneer TR is ingesteld op 'scn' (Scene): Scene Memory Track Mute Wanneer TR is ingesteld op 'tmp' (Tempo): De weergave van MIDI-events wijzigen—[F3] View Filter Tempo Change Modus Voice 5 [F3] View Filter Hiermee roept u de display met de View Filter-instellingen op (hieronder). Modus Performance 6 [F4] Track Sel (Track Select) Modus Sampling 1 U kunt met behulp van deze knop schakelen tussen de display voor tracks 1 – 16, de scenetrack en de tempotrack.
Met deze job wijzigt u de aanslagwaarden van het opgegeven notenbereik, waardoor u selectief het volume van deze noten kunt verhogen of verlagen. 03: Modify Gate Time (gatetijd/nootlengte wijzigen) Met deze job wijzigt u de gatetijden van het opgegeven notenbereik. 04: Crescendo Met deze job kunt u een crescendo of decrescendo maken voor het opgegeven notenbereik. (Crescendo is een geleidelijke toename in volume en decrescendo is een geleidelijke afname.
Song-job Procedure Song Job 1 Druk op de knop [JOB] om de modus Song Job te activeren. Modus Voice Modus Performance 2 Selecteer het gewenste jobmenu door te drukken op een van de knoppen [F1] – [F6]. 3 Verplaats de cursor naar de gewenste job met behulp van de datadraaiknop, de cursorknoppen en de knoppen [INC/DEC] en [DEC/NO] en druk vervolgens op de knop [ENTER] om de jobdisplay op te roepen.
Instellingen: 1/32-noot 5 Gate Time (gatetijd) 80 1/16-noottriolen 120 1/16-noot 83 160 1/8-noottriolen 8 240 1/8-noot 43 320 1/4-noottriolen 4 480 1/4-noot 6+63 200 1/16-noot en 1/16-noottriolen 8+83 400 1/8-noot en 1/8-noottriolen Hiermee bepaalt u de gatetijd (hoe lang een noot klinkt) van de even backbeatnoten om het swinggevoel te vergroten. Als er een trioolquantizeerwaarde wordt gebruikt, wordt de gatetijd van de laatste noot van elke triool aangepast.
Song-job 4 Offset Modus Voice Hiermee wordt bepaald met welke offsetwaarde de doelnoten worden verschoven ten opzichte van de oorspronkelijke aanslagen. Instellingen onder 0 verkleinen de aanslagen, instellingen boven 0 verhogen de aanslagen. De instelling 0 veroorzaakt geen wijziging. Wanneer de parameter Set All (zie hierboven) is ingesteld op een andere waarde dan 'off', kan deze parameter niet worden ingesteld. Met deze job kunt u een crescendo of decrescendo maken voor het opgegeven notenbereik.
Song-job 1 Track en bereik Hiermee bepaalt u de songtrack (01-16, alle) en het bereik (Measure : Beat : Clock) waarop de job wordt toegepast. 2 3 2 Start Step (start stap) 3 End Step (einde stap) 1 Track en bereik Hiermee bepaalt u de songtrack (01 – 16, alle) en het bereik (Measure : Beat : Clock) waarop de job wordt toegepast. 2 Glide Time (glidetijd) Hiermee wordt de tijd van de overgang bepaald. Hogere waarden zorgen voor een langere en vloeiendere overgang tussen noten.
Song-job 08: Sort Chord (akkoord sorteren) Modus Voice Modus Performance Met deze job sorteert u akkoordevents (gelijktijdige nootevents) in volgorde van toonhoogte. Het sorteren heeft invloed op de volgorde van de noten in de display Event List (pagina 151), maar wijzigt de timing van de noten niet.
2 Eventtype Hiermee bepaalt u de richting waarin de data worden verschoven. Met Advance (vooruitgaan) worden de data naar het begin van de sequence verplaatst, met Delay (vertragen) worden de data verschoven naar het einde van de sequence. Hiermee bepaalt u het eventtype dat moet worden gewist. Wanneer 'all' (alle) wordt geselecteerd, worden alle events gewist. Voor het wissen van events van de modi CC en Ch. kunnen afzonderlijke besturingsnummers worden opgegeven.
Song-job 6 Number of Times (aantal keren) 05: Create Continuous Data (continue data maken) Modus Voice Met deze job maakt u continue pitchbend- of besturingswijzigingsdata voor het opgegeven notenbereik. 1 Instellingen: x 01 – x 99 Modus Performance 2 3 4 5 6 06: Thin Out (uitdunnen) Modus Sampling 1 Met deze job dunt u het opgegeven type continue data in het opgegeven bereik uit of verwijdert u deze selectief: hierdoor kunt u geheugenruimte vrijmaken voor andere data of meer opnamen.
Song-job Modus Voice 1 Hiermee bepaalt u de songtrack (01 – 16, tempo, alle) en het bereik (Measure : Beat : Clock) waarop de job wordt toegepast. 2 Rate (snelheid) Hiermee bepaalt u de songtrack (01 – 16, tempo, alle) en het bereik (Measure : Beat : Clock) waarop de job wordt toegepast. Instellingen: 025% – 400% OPMERKING 2 Eventtype Hiermee bepaalt u het eventtype dat moet worden aangepast. Instellingen: Wanneer de track is ingesteld op een waarde in 01 – 16 of op 'all': Pitch Bend, CC & Ch.
Song-job 1 Invoegpunt Hiermee bepaalt u het invoegpunt (maatnummer) waarop de zojuist gemaakte lege maten worden ingevoegd. [F5] Track Jobs (trackjobs) Instellingen: 001 – 999 01: Copy Track (track kopiëren) Modus Voice 2 Aantal in te voegen maten Hiermee bepaalt u het aantal lege maten dat u wilt maken en invoegen.
Song-job 02: Exchange Track (track uitwisselen) Met deze job verwisselt of 'ruilt' u alle data van het opgegeven datatype van twee opgegeven tracks in de huidige song. 1 Track Hiermee bepaalt u de songtrack (01 – 16, tempo, scene, alle) waarop de job wordt toegepast. LET OP U kunt de Undo/Redo-functie niet gebruiken om het wissen van tracks die sampledata bevatten ongedaan te maken of weer te herstellen.
Song-job Modus Voice 1 Track 3 ARP No. (arpeggionummer/-naam) Hiermee bepaalt u de songtrack (01 – 16) waarop de job wordt toegepast. Hiermee bepaalt u het gebruikersnummer (001 – 256) en de gebruikersnaam van de arpeggio die de bestemming vormt. De arpeggionaam kan uit maximaal 20 tekens bestaan. U kunt de display met de lijst met tekens oproepen door op de knop [SF6] CHAR te drukken en vervolgens de naam invoeren. Zie 'Basisbediening' op pagina 37 voor meer informatie over het opgeven van een naam.
Song-job 01: Copy Song Met deze job kopieert u alle data van een geselecteerde bronsong naar een geselecteerde bestemmingssong. 03: Clear Song Met deze job verwijdert u alle data (inclusief de samplevoices en mixvoices) uit de geselecteerde song of uit alle songs. De functie kan ook worden gebruikt om alle 64 songs tegelijkertijd te verwijderen. 1 1 Modus Sampling 2 Modus Mixing 2 1 Bronsong 2 Doelsong LET OP Met deze job overschrijft u eventuele bestaande data in de bestemmingssong.
Patronen afspelen Modus Voice In de modus Pattern kunt u uw eigen ritmepatronen afspelen, opnemen, bewerken en afspelen. De modus Pattern Play is het belangrijkste 'portaal' voor het activeren van de modus Pattern. Hier kunt u een patroon selecteren en afspelen. U kunt ook uw eigen patronen maken via het samenvoegen van frasen (korte ritmische passages en 'bouwstenen') en u kunt patroonketens maken waarin u patronen kunt combineren in een zelfbepaalde volgorde.
Patronen afspelen Druk op de knop [P]. Snel vooruit/achteruit Dit gaat op dezelfde manier als in de modus Song Play. Zie pagina 137. Springen naar een specifieke locatie in het patroon Dit gaat op dezelfde manier als in de modus Song Play. Zie pagina 137. Veranderen van sectie tijdens het afspelen Als u tijdens het afspelen van sectie wilt veranderen, drukt u op de knop [TRACK] zodat het lampje gaat branden. Daarna gebruikt u de knoppen SECTION [A] – [H], [USER1] – [USER DR] en [ETHNIC].
Patronen afspelen 3 Maat Mixconfiguratie van elke track Modus Voice Zowel in de modus Pattern als in de modus Song kunt u de mixparameters zoals voice, volume en pan instellen voor elke partij (track). De structuur en de parameters zijn hetzelfde als in de modus Song. Zie pagina 139. Instellingen: Maat: 001 – 256 (Het beschikbare maatbereik is afhankelijk van de onderstaande lengte.
Patronen afspelen 2 3 4 Zie de display Play (pagina 168) voor parameters zonder nummer. Hiermee opent u de display Play. 1 Patroonnaam (alleen aanduiding) * [F2] Play FX (Play Effect) Duidt de naam van het huidige patroon aan. Hiermee opent u de display Play Effect. ( [F3] Track Hiermee opent u de display Track. A [F4] Patch Hiermee opent u de display Patch (pagina 170). B [F5] Chain (patroonketen) Hiermee opent u de display Pattern Chain (pagina 171).
Patronen afspelen 4 [SF5] Copy (kopiëren) Patroon maken—[F4] Patch Modus Voice In deze display kunt u aan elke track een frase toewijzen om een patroon te maken. U kunt voor elk patroon 16 secties maken, namelijk sectie A – P. U kunt een gebruikersfrase toewijzen die met het huidige geselecteerde patroon is gemaakt. Als u gebruikersfrasen wilt gebruiken die op tracks of andere patronen zijn opgenomen, selecteert u de functie Phrase Data Copy via de knop [SF5].
Patronen afspelen Stel het metrum (de maatsoort), het tempo en de lengte van het patroon in. Verplaats de cursor naar de gewenste parameter (zoals lengte, maatsoort of tempo) en stel vervolgens de waarde in met de datadraaiknop en de knoppen [INC/YES] en [DEC/NO]. 5 Wijs aan elke track de gewenste frase toe. Verplaats de cursor naar een track en stel een frasenummer in met de datadraaiknop en de knoppen [INC/YES] en [DEC/NO]. U kunt frasen ook toewijzen tijdens het afspelen van een patroon.
Patronen afspelen 1 Section Duidt de momenteel gespeelde sectie aan. U ziet hier 'NEXT' als met afspelen wordt gewacht op de timing van de sectiewijziging. Modus Voice 2 Trans (transponeren) Past de toonhoogte van de afgespeelde patroonketen aan in stappen van een halve toon. Instellingen: -36 – +0 – +36 Modus Performance 3 Maatsoort Duidt de maatsoort aan die aan het patroon is toegewezen. Tijdens het afspelen ziet u hier de huidige maatsoort.
Als u in realtime van sectie wilt wisselen en deze opnemen, drukt u op de knop [TRACK] zodat het lampje gaat branden. Daarna gebruikt u de knoppen [A] – [H], [USER1] – [USER DR] en [ETHNIC]. Om de trackdemping aan of uit te zetten, drukt u op de knop [MUTE] (het lampje gaat branden) en vervolgens op de gewenste nummertoets [1]-[16].
Patronen afspelen Modus Voice [SF3] Song (Convert to Song / omzetten naar song) 2 Invoeglocatie U kunt de huidige patroonketen omzetten naar MIDIsequencedata en deze data kopiëren naar een bepaalde song. Dit is handig als u snel achtergrond- en begeleidingspartijen wilt maken voor songdata. Instellingen: Duidt de locatie aan waarop de nieuwe event wordt ingevoegd. 3 Waarde van het geselecteerde eventtype Duidt de waarde aan van de event die wordt ingevoegd.
Patronen afspelen Als u Remix gebruikt voor een track die een gesegmenteerde samplevoice bevat, worden de verschillende segmenten van de sample herschikt met gevarieerde timing. U kunt de samplevoices maken door Sampling uit te voeren met als samplingtype 'slice+seq' of door de job Sample Slice uit te voeren. OPMERKING De display Remix is alleen beschikbaar als de cursor op de track met data is geplaatst. 4 Druk op de knop [EXIT] om terug te keren naar de display Chain Play.
Patronen afspelen 3 Interval Modus Voice Modus Performance Hiermee bepaalt u het maatinterval waarmee de remix wordt uitgevoerd. Met andere woorden: deze parameter bepaalt op welke maten Remix wordt toegepast. Als deze parameter is ingesteld op 1, wordt Remix toegepast op alle maten. Als de parameter op 2 is gezet, wordt Remix toegepast op de data van de tweede maat, de vierde maat, de zesde maat, enz.
Opnameprocedure voor patronen 1 Selecteer een patroon en vervolgens een sectie die u wilt opnemen. Druk op de knop [PATTERN] (patroon) om de display Pattern Play te openen (pagina 168) en selecteer een patroon en vervolgens een sectie die u wilt opnemen. Selecteer een leeg patroon als u een compleet nieuw patroon wilt maken. Als er geen leeg patroon beschikbaar is, kunt u een onnodig patroon verwijderen met behulp van de job Clear Pattern (pagina 187).
Patronen opnemen De patroonopname voorbereiden— [F1] Setup Modus Voice 4 ! @5 2 ) 3 7 Modus Performance # $ Modus Sampling 1 % ^ & * ( A 8 9 B @ REC TR (track opnemen) Hier wordt bepaald welke track wordt opgenomen. Verplaats de cursor naar de gewenste track of druk op een van de nummerknoppen [1] – [16] waarbij het TRACK-lampje brandt, zodat de rode cirkel zichtbaar is in de bijbehorende kolom van REC TR. Instellingen: 1 – 16 # Record Type Hiermee wordt de opnamemethode bepaald.
MIDI-events bewerken (Pattern Edit) Evenals de modus Song Edit bestaat de modus Pattern Edit uit de display Event List (eventlijst) en het venster Insert Event (event invoegen). Via de display Event List kunt u reeds ingevoegde MIDI-events corrigeren of verwijderen en in het venster Insert Event kunt u nieuwe elementen in het patroon invoegen. Via het venster Insert Event kunt u de events één voor één invoeren.
MIDI-events bewerken (Pattern Edit) De nieuwe event invoegen In deze paragraaf wordt uitgelegd hoe u nieuwe events invoegt in de huidige song. Modus Voice 1 Druk in de display Event List op de knop [F5] Insert (invoegen) om het venster Insert Event te activeren. Modus Performance Type event Modus Sampling 1 Invoegpunt Modus Song 2 Parameter Geef het eventtype dat moet worden ingevoegd, het invoegpunt (maat, tel en clock) en de parameterwaarde van de event op.
Functie Beschrijving [F1] Undo/Redo (ongedaan maken/ opnieuw doen) Met de job 'Undo' (ongedaan maken) annuleert u de meest recente handeling en herstelt u de vorige toestand van de data. Met de job 'Redo' (opnieuw doen) annuleert u het ongedaan maken en herstelt u de wijzigingen. [F2] Note (noot) Jobs voor nootdata 01: Quantize (quantizeren) Dit zijn dezelfde jobs als in de modus Song Job. Zie pagina 153.
Patroonjobs Patroonjobprocedure Modus Voice 1 Druk in de display Pattern Play op de knop [JOB] om de modus Pattern Job te activeren. 2 Selecteer het gewenste jobmenu door te drukken op een van de knoppen [F1] – [F6]. Modus Performance Modus Sampling 1 Modus Song 3 Verplaats de cursor naar de gewenste job met behulp van de datadraaiknop en de knoppen [INC/DEC] en [DEC/NO] en druk vervolgens op de knop [ENTER] om de jobdisplay op te roepen.
Patroonjobs Met deze job verwisselt of 'ruilt' u de inhoud van de twee opgegeven frasen. Dit is handig als u twee frasen wilt ruilen die elk aan een ander patroon zijn toegewezen. OPMERKING Als u deze job toepast op frasen met samplevoices, worden de samplevoices niet gemixt. 04: Append Phrase (frase toevoegen) Met deze job voegt u een frase (1) toe aan het einde van een andere frase (2) zodat er één langere frase ontstaat.
Patroonjobs 2 Bestemmingsfrase 05: Split Phrase (frase opsplitsen) Met deze job splitst u een geselecteerde frase (1) op in twee afzonderlijke frasen (1 en 2). Frase 1 wordt gesplitst op het splitspunt (3). Bepaalt het frasenummer (001 – 256) van de bestemmingsfrase. U kunt een van de frasen van het huidige patroon opgeven als bestemmingsfrase. LET OP Modus Voice Eventuele eerdere data in de kopieerbestemming worden overschreven.
Patroonjobs 3 Te kopiëren datatype 2 LET OP Modus Song U kunt de Undo/Redo-functie (pagina 154) niet gebruiken om het verwijderen van een sample ongedaan te maken of weer te herstellen. 02: Exchange Track Dit is hetzelfde als in de modus Song Job. Zie pagina 163. 1 Phrase (Frase) Bepaalt het frasenummer (001 – 256) dat u wilt verwijderen. 2 Clear Sample Voice (samplevoice wissen) Als dit vakje is aangevinkt, wordt ook de samplevoice in de hierboven opgegeven frase gewist.
Patroonjobs 05: Normalize Play Effect (afspelen normaliseren) Dit is hetzelfde als in de modus Song Job. Zie pagina 163. Modus Voice 06: Divide Drum Track (drumtrack splitsen) Modus Performance Dit is hetzelfde als in de modus Song Job. Zie pagina 163. [F6] Patroonjobs 01: Copy Pattern (patroon kopiëren) Met deze job kopieert u alle data van een geselecteerd bronpatroon naar een geselecteerd bestemmingspatroon.
Met deze job splitst u een geselecteerd patroon (1) op in twee afzonderlijke patronen (1 en 2). Het patroon 1 wordt gesplitst op het splitspunt (3). Feitelijk worden de frasen waaruit het bronpatroon (1) bestaat gesplitst en worden de gesplitste frasen na het splitspunt toegewezen aan de tracks van het bestemmingspatroon. Met deze job wist u het opgegeven patroon. U kunt ook alleen de opgegeven sectie van het geselecteerde patroon wissen.
Multitimbrale toongenerator instellen om songs en patronen af te spelen (Mixing-modus) Modus Voice Het instellen van het toongeneratorblok voor het afspelen van songs en patronen wordt mixen genoemd. In de modus Mixing kunt u de voice en de effectinstellingen voor elke partij wijzigen. Druk in de modus Song of Pattern op de knop [MIXING] om de modus Mixing te activeren. OPMERKING De modus Mixing kan niet worden opgeroepen vanuit de modus Voice, Performance of Master.
Multitimbrale toongenerator instellen om songs en patronen af te spelen (Mixing-modus) Invoegeffecten in de Mixing-modus U kunt de Insertion Effect-parameters van A/D-invoerpart instellen in de display Insertion A/B (pagina 193) van Common Edit. Procedure voor mixconfiguratie 1 Selecteer in de song- of patroonmodus de song die of het patroon dat u wilt bewerken. 2 Druk op de knop [MIXING] om de modus Mixing te activeren. De display Partij 1 – 16 (pagina 190) van Mixing Play verschijnt.
Multitimbrale toongenerator instellen om songs en patronen af te spelen (Mixing-modus) 5 Modus Voice Als u een voice wilt bewerken die aan elke partij is toegewezen, drukt u op de knop [F6] in de display Mixing Play om de display Mixing Voice Edit (pagina 198) te activeren. U kunt de modus Mixing Voice Common Edit (pagina 200) activeren door te drukken op de knop [COMMON EDIT]. U kunt de modus Mixing Voice Element Edit (pagina 200) activeren door te drukken op een van de nummerknoppen [1] – [8].
Multitimbrale toongenerator instellen om songs en patronen af te spelen (Mixing-modus) 2 Modus Pattern 6 @ [F2] Audio (Audiopartij) Hiermee activeert u de display Audio Part om de audioinvoer in te stellen. 1 Part (alleen aanduiding) Geeft de partijnummers aan. AD (A/D-invoerpart) # [F5] Effect Hier kunt u parameters instellen voor de audio-invoer vanuit de [A/D INPUT]-aansluiting. Hiermee activeert u de display Effect (pagina 193) in de modus Common Edit.
Multitimbrale toongenerator instellen om songs en patronen af te spelen (Mixing-modus) Mixing Edit In de display Mixing Edit kunt u typische mixinstellingen maken, zoals volumebalans, panpositie en effecten, waarmee u de song of het patroon nauwkeurig kunt aanpassen. Mixing Edit bestaat uit Part Edit en Part Edit.
Multitimbrale toongenerator instellen om songs en patronen af te spelen (Mixing-modus) 1 [SF1] Output (uitvoer) In deze display bepaalt u het zendniveau van het signaal van de audio-ingangspart dat wordt verzonden naar het nagalm-/ koorklankeffect en de toewijzing van de uitgangsaansluiting voor de A/D Input-partij. De functie van deze display is hetzelfde als de functie in de display Output (pagina 106) in de modus Performance Common Edit.
Multitimbrale toongenerator instellen om songs en patronen af te spelen (Mixing-modus) kunt u ook elke parameter van het geselecteerde effecttype afzonderlijk en handmatig instellen. De functie van deze displays is hetzelfde als in de display Reverb en de display Chorus (pagina 108) in de modus Performance Common Edit. 1 Receive Channel (ontvangstkanaal) Modus Voice Hiermee bepaalt u het MIDI-ontvangstkanaal voor de geselecteerde partij.
Multitimbrale toongenerator instellen om songs en patronen af te spelen (Mixing-modus) De modus Mixing Job biedt enkele handige hulpprogramma’s voor data-indeling en -initialisatie, die u kunt gebruiken als u performances maakt en deze archiveert. Druk in de modus Mixing op de knop [JOB] om de modus Mixing Job te activeren. Druk op de knop [EXIT] om terug te keren naar de modus Mixing Play. 1 Druk in de modus Mixing of Mixing Edit op de knop [JOB] om de modus Mixing Job te activeren.
Multitimbrale toongenerator instellen om songs en patronen af te spelen (Mixing-modus) 3 Part Parameters Partij 1 – 16 Mixing Part Edit-instellingen (pagina 194) voor ingeschakelde partijen worden geïnitialiseerd. A/D (A/D-invoer) Modus Voice Deze partij wordt ingevoerd vanaf de externe audioapparatuur die is aangesloten op de A/D INPUT-aansluiting. Parameterinstellingen voor de A/D invoerpart () van Common Edit worden geïnitialiseerd.
Multitimbrale toongenerator instellen om songs en patronen af te spelen (Mixing-modus) 1 De mix opslaan in en ophalen uit de Template—[SF1] Mix Met deze job kunt u uw bewerkte programma als een mixsjabloon opslaan in het gebruikersgeheugen en ook weer daaruit ophalen. U kunt 32 mixsjablonen opslaan. U kunt 32 mixsjablonen gebruiken in de modus Song of Patroon. 2 1 2 Modus Sampling 1 3 Modus Voice Met deze job kunt u de instellingen van Performance Edit kopiëren naar de huidige mix.
Multitimbrale toongenerator instellen om songs en patronen af te spelen (Mixing-modus) OPMERKING Wat betreft de MIDI-ontvangstkanalen van de mixpartijen als bestemming, worden de kanalen 1 – 4 toegewezen aan Parts 1 – 4, kanalen 5 – 8 aan Parts 5 – 8, kanalen 9 – 12 aan Parts 9 – 12 en kanalen 13 – 16 aan Parts 13 – 16.
Multitimbrale toongenerator instellen om songs en patronen af te spelen (Mixing-modus) De gemaakte mixvoice opslaan 1 Element aan- of uitzetten Dit is hetzelfde als in de modus Voice Element Edit (pagina 54). Als de [E]-indicator op de display staat in de modus Mixing Voice Edit, drukt u op de knop [STORE]. Druk op de knop [ENTER]. U wordt om bevestiging gevraagd. Als u het opslaan wilt annuleren, drukt u op de knop [DEC/NO]. Dit is hetzelfde als in de modus Voice Element Edit (pagina 54).
Multitimbrale toongenerator instellen om songs en patronen af te spelen (Mixing-modus) 3 Stel de parameters in voor het uitvoeren van de job. Verplaats de cursor naar de gewenste parameter en stel de waarde in. Modus Voice 4 Druk op de knop [ENTER]. (Op de display wordt u gevraagd dit te bevestigen.) Als u de job wilt annuleren, drukt u op de knop [DEC/NO]. Modus Performance 5 Met deze job verwijdert u een onnodige mixvoice. U kunt maximaal 256 mixvoices opslaan voor alle songs en patronen.
Uitbreidingsmodule flashgeheugen (afzonderlijk verkocht) Zie pagina 119 voor meer informatie over samples, golfvormen en keybanks. Audio opnemen voor song/patroon Aangezien alleen MIDI-data wordt verwerkt in songs en patronen op de MOTIF XF, kan het audiosignaal niet direct op een track worden opgenomen, zelfs niet door het uitvoeren van de sampling. Audiodata die u via sampling op een track hebt opgenomen worden als een samplevoice opgeslagen in een song/ patroon.
Audio-opname voor song/patroon (modus Sampling) Gesegmenteerde, toegewezen samples Over Slice Modus Voice Modus Performance Modus Sampling 1 Modus Song Modus Pattern Modus Mixing Referentie Modus Sampling 2 Modus Master Modus Utility Modus File 202 De functie Slice is een belangrijke samplinghandeling in de modi Song en Pattern. Hiermee kunt u de audio gemakkelijk onderverdelen in kleinere gedeelten die u vervolgens op vele muzikaal nuttige manieren kunt triggeren en besturen.
Audio-opname voor song/patroon (modus Sampling) In dit gedeelte komt de modus Sampling aan de orde als deze wordt geopend vanuit de modus Song of Pattern. Zie pagina 120 voor instructies over het gebruik van de samplefunctie in de modus Voice/Performance. Hiermee geeft u het maatnummer van de momenteel geselecteerde song of het momenteel geselecteerde patroon aan.
Audio-opname voor song/patroon (modus Sampling) 1 Recording Type OPMERKING Als u het Recording Type hebt ingesteld op 'slice+seq', worden gesegmenteerde samples toegewezen aan de noten in chromatische volgorde, respectievelijk vanaf C1 (MOTIF XF6), E0 (MOTIF XF7) en A -1 (MOTIF XF8). OPMERKING U kunt de toets ook rechtstreeks vanaf het toetsenbord instellen door de knop [SF6] KBD ingedrukt te houden en op de gewenste toets te drukken. Zie pagina 37 voor meer informatie.
Audio-opname voor song/patroon (modus Sampling) 4 Track (alleen aanduiding) Sampling Standby and Start— [F6] Standby Hiermee wordt het tracknummer aangegeven waaraan de opgenomen sample wordt toegewezen.
Audio-opname voor song/patroon (modus Sampling) manual Het samplen begint zodra u op de knop [F6] REC drukt. Met deze instelling kunt u het samplen op het door u gewenste moment laten beginnen, ongeacht het ingangsniveau van de audiobron. ! Punch In/Out Modus Voice Modus Performance Deze parameter is alleen beschikbaar als de modus Trigger Mode ()) is ingesteld op 'meas'.
Audio-opname voor song/patroon (modus Sampling) Druk op de knop [ENTER]. (Op de display wordt u gevraagd dit te bevestigen.) Als u wilt annuleren, drukt u op de knop [DEC/NO]. 5 6 % ^ & * Deze parameters 1 – 5 zijn dezelfde als die in de display Standby (pagina 205). Hiermee wordt het startpunt voor het afspelen van samples bepaald. Het gedeelte links van dit punt wordt niet afgespeeld. Instellingen: 0000000 – End point 7 Loop Point Stel, indien nodig, Loop Point (7) in.
Audio-opname voor song/patroon (modus Sampling) ! Measure (maat) Modus Voice Hiermee wordt het aantal maten voor het afspelen van samples bepaald. Als u Measure instelt, wordt het eindpunt (8) gewijzigd, zodat de lengte tussen het startpunt en eindpunt overeenkomt met de instellingen van Tempo en Meter (maatsoort).
Audio-opname voor song/patroon (modus Sampling) heeft geen effect als de parameter Slice Type is ingesteld op beat 1 – 2. 3 1 2 4 5 Instellingen: Als Meter is ingesteld op 1 – 8/4: kwartnoot (1/1), 1/8-noot (1/2), Instellingen: beat1 – 3, phrase1 – 4, quick Instellingen: 1 – 5 $ Deze parameters 1 – 5 zijn dezelfde als die in de display Standby (pagina 205). 6 Type beat1 – 3 Dit segmenttype is geschikt voor percussiefrasen zoals drums of bas met een snelle attack en een korte wegsterftijd.
Audio-opname voor song/patroon (modus Sampling) Tips voor het gebruik van Slice Types Slice toepassen bij percussieve frasen met een korte decay Modus Voice Modus Performance Probeer eerst slices te krijgen met 'beat1'. Als het resultaat een zwakke attack geeft of het releasegedeelte van de frase een overlapping lijkt te geven, probeert u het met 'beat2'. Probeer de envelopegevoeligheid aan te passen voor een nauwkeurigere regeling.
Modus Performance Deze synthesizer beschikt over zoveel verschillende functies en bedieningsmogelijkheden dat u wellicht moeite hebt om de gewenste functie te vinden en te activeren. Dan komt de Master-modus mooi van pas. U kunt hiermee de handelingen opslaan die u in elke modus het meest gebruikt en deze op elk gewenst moment meteen activeren met één druk op een knop. De MOTIF XF heeft ruimte voor maximaal 128 van uw eigen mastergebruikersinstellingen.
Gebruiken als masterkeyboard (modus Master) 4 Programmanummer (alleen aanduiding) Bepaalt het programmanummer (Voicenummer, Performancenummer, Songnummer of Patroonnummer) dat wordt opgeroepen als de master wordt geselecteerd. Het programmatype is afhankelijk van de opgeslagen modus.
[MASTER] [STORE] Display Zone Edit 1 Druk in de modus Master op de knop [STORE]. 5 Activeer de display Edit met de parameters die u wilt bewerken, door te drukken op de knoppen [F1] – [F5] en [SF1] – [SF2]. Zie voor informatie over de parameters de pagina's 214 en 215. 6 Verplaats de cursor naar de gewenste parameter. 7 Bewerk de waarde met de knoppen [INC/YES], [DEC/NO] en de datadraaiknop. 8 Herhaal stap 4 – 7 zo vaak als gewenst.
Gebruiken als masterkeyboard (modus Master) 3 Zone Switch (zoneschakelaar) Common Edit-parameters [MASTER] [EDIT] [COMMON EDIT] Modus Voice In Common Edit bewerkt u de parameters die alle zones van de geselecteerde master gemeenschappelijk hebben. Hiermee bepaalt u of het toetsenbord al dan niet wordt verdeeld in (maximaal) acht onafhankelijke secties ('zones' genoemd). Zie pagina 212 voor meer informatie over zones.
3 Ext Switch (schakelaar extern) Duidt het nummer en de naam van het programma aan (Voice, Performance, Song of Pattern) dat wordt opgeroepen als de master wordt geselecteerd. Het programma is afhankelijk van de opgeslagen modus. Bepaalt of MIDI-data voor de zones al dan niet worden verzonden naar een extern MIDI-apparaat. Hiermee bepaalt u of het toetsenbord al dan niet wordt verdeeld in (maximaal) acht onafhankelijke secties ('zones' genoemd). Zie pagina 212 voor meer informatie over zones.
Gebruiken als masterkeyboard (modus Master) 1 Int Bank Select (bankselectie intern) 8 Foot Switch (voetschakelaar) Bepaalt of Bank Select MSB/LSB-berichten al dan niet worden verzonden naar de interne toongenerator. MIDI-berichten die zijn gegenereerd met behulp van de optionele voetschakelaar die is verbonden met de aansluiting ASSIGNABLE op het achterpaneel.
Gebruiken als masterkeyboard (modus Master) 4 Volume Bepaalt de paninstellingen voor elke zone in de geselecteerde master. De MIDI-panberichten worden verzonden naar een externe/interne toongenerator als de master wordt geselecteerd. Hiermee wordt bepaald welke besturingswijzigingsnummers worden verzonden als u de besturingsschuiven gebruikt voor elke zone. De functienaam verschijnt automatisch onder het nummer dat u selecteert.
Gebruiken als masterkeyboard (modus Master) 2 Common Bepaalt of alle instellingen voor gemeenschappelijke parameters voor de geselecteerde master al dan niet worden geïnitialiseerd. Als deze optie is aangevinkt, kunt u 'ZONE' niet instellen. Modus Voice Instellingen: B (aan), A (uit) 3 Zone Modus Performance Bepaalt of alle zoneparameterinstellingen voor de geselecteerde master al dan niet worden geïnitialiseerd.
Roep de gewenste display op. Hier staan de netwerkinstellingen. De bijbehorende parameters kunnen worden ingesteld in de display Network (pagina 221). Zoek de gewenste functie in de tabmenu's van de knoppen [F1] – [F6] en [SF1] – [SF5] en druk vervolgens op de betreffende knop om de gewenste display op te roepen. 3 Stel de gewenste parameter in. Verplaats de cursor naar de verschillende parameters en stel de waarde in met de draaiknop Data, de knop [INC/YES] en de knop [DEC/NO].
Systeeminstellingen (modus Utility, enz.) 3 Tune wide Bepaalt de fijnafstemming van het totaalgeluid. U kunt de afstemming in stappen van een cent aanpassen. Instellingen: -102,4 cent – +0 cent – +102,3 cent 4 Sustain Pedal Modus Voice Modus Performance Modus Sampling 1 Hiermee wordt bepaald welk model optionele voetregelaar die is aangesloten op de FOOT SWITCH SUSTAINaansluiting wordt herkend.
3 4 5 6 7 8 9 ) ! @ # $ ^ 5 IP Address Hiermee wordt het IP-adres bepaald, een reeks nummers die is toegewezen aan elke computer of uw MOTIF XF die op een netwerk is aangesloten. Dit nummer geeft de locatie van het apparaat in het netwerk aan. Wanneer de MOTIF XF is aangesloten op het netwerk dat onder de DHCP-server valt en als de bovenstaande parameter DHCP Client is ingesteld op 'on', wordt deze parameter automatisch ingesteld en hoeft u deze niet zelf handmatig in te voeren.
Systeeminstellingen (modus Utility, enz.) ) Security Modus Voice Hiermee wordt het certificeringstype bepaald wanneer een andere computer in het netwerk toegang zoekt tot de MOTIF XF. Als u de computer wilt certificeren met behulp van de account ($) en het wachtwoord, stelt u deze parameter in op 'workgroup'. Als u de computer wilt certificeren met behulp van de domeincontroller in het netwerk, stelt u deze parameter in op 'domain'. In deze display kunt u het wachtwoord instellen van de MOTIF XF.
Systeeminstellingen (modus Utility, enz.) 1 2 1 2 Modus Sampling 1 Hoger niveau Directory 3 Hiermee worden de standaardaanzetmodus (en geheugenbank) bepaald, zodat u kunt selecteren welke toestand automatisch wordt opgeroepen wanneer u het instrument aanzet. Modus Mixing 2 Power On Mode Audio In/Out-instellingen— [F2] I/O (Input/Output) In deze display kunt u de parameters voor Audio In/Out instellen.
Systeeminstellingen (modus Utility, enz.) 3 Assign L&R Gain Hiermee wordt de uitgangsversterking bepaald van de L- en R-aansluitingen van ASSIGNABLE OUTPUT. Mastereffectinstellingen— [SF1] MasterFX (Master Effect) Instellingen: 0 dB, +6 dB Modus Voice 4 – ) FW Gain Hiermee wordt de uitgangsversterking bepaald voor de IEEE1394-aansluiting. In deze display kunt u de parameters met betrekking tot het mastereffect in de modus Voice instellen.
Systeeminstellingen (modus Utility, enz.) [SF5] Copy In deze display, die met deze knop wordt opgeroepen, kunt u een toetsfijnstemming kopiëren naar een ander nummer en vervolgens op basis hiervan een nieuwe toetsfijnstemming maken. Procedure voor het kopiëren van toetsfijnstemming Als deze schakelaar is ingeschakeld, worden de arpeggioafspeeldata uitgevoerd via de MIDI-aansluiting.
Systeeminstellingen (modus Utility, enz.) Audio-ingangsinstellingen in de modus Voice—[F4] VoiceAudio Modus Voice U kunt parameters instellen voor het audio-ingangssignaal vanuit de [A/D INPUT]-aansluiting en de IEEE1394aansluiting in de modus Voice. Deze display is alleen beschikbaar wanneer u naar de modus Utility gaat vanuit de modus Voice. Modus Performance OPMERKING De FW-instellingen (FW1 – 14) zijn alleen beschikbaar wanneer de optionele FW16E is geïnstalleerd.
Systeeminstellingen (modus Utility, enz.) 2 3 1 2 1 4 Ins A F B Signalen die zijn verwerkt met invoegeffect A worden verzonden naar invoegeffect B en signalen die zijn verwerkt met invoegeffect B worden verzonden naar Reverb en Chorus. Ins B F A Signalen die zijn verwerkt met invoegeffect B worden verzonden naar invoegeffect A en signalen die zijn verwerkt met invoegeffect A worden verzonden naar Reverb en Chorus.
Systeeminstellingen (modus Utility, enz.) Instellingen voor afstandsbediening en MIDI —[F5] Control OPMERKING Modus Voice In de volgende displays kunt u de parameters instellen die betrekking hebben op de functie Remote Control en de MIDI-instellingen. 3 Device Number Modus Performance Instellingen voor DAW—[SF1] Remote Hiermee kunt u de DAW-software opgeven die moet worden geregeld door de MOTIF XF.
Systeeminstellingen (modus Utility, enz.) Hiermee wordt bepaald of MIDI-klokberichten (F8H) worden verzonden via MIDI. Instellingen: on, off 7 Sequencer Control Bepaalt of sequencerbesturingssignalen, zoals start (FAH), continue (FBH), stop (FCH) en song position pointer (F2H), worden ontvangen en/of verzonden via de MIDI OUT/ USB-aansluiting. Instellingen: off, in, out, in/out off Hiermee wordt bepaald of bulkdumpdata al dan niet kunnen worden ontvangen.
Systeeminstellingen (modus Utility, enz.) Besturingsinstellingen—[SF3] Control Modus Voice Hiermee worden de golfvormen aangegeven die zijn opgeslagen in de uitbreidingsmodule voor het Flashgeheugen van de sleuf die is opgegeven bij 1. In deze lijst kunt u de golfvorm selecteren en het geluid horen door op de knop [SF5] Audition te drukken. 3 Voice Modus Performance Hier wordt de voice aangeduid die gebruik maakt van de golfvorm die is geselecteerd bij 2.
Systeeminstellingen (modus Utility, enz.) Metronoominstellingen—[F1] Click In deze display kunt u de parameters instellen voor de metronoom die wordt gebruikt tijdens het opnemen of afspelen in de modus Song/Pattern/Performance. OPMERKING 2 Aangezien het klikgeluid wordt geproduceerd met de interne toongenerator, is het afspelen van de metronoom van invloed op de algehele polyfonie van deze synthesizer.
Systeeminstellingen (modus Utility, enz.) 4 Type Hiermee wordt het geluidstype van de klik bepaald. Er zijn tien typen beschikbaar, waaronder het traditionele tikgeluid van de metronoom. Instellingen: 1 – 10 Modus Voice 5 Recording Count Hiermee wordt het aantal aftelmaten bepaald voordat het opnemen daadwerkelijk wordt gestart nadat op de knop [F] (Play) (afspelen) is gedrukt in de modus Record Standby.
Systeeminstellingen (modus Utility, enz.) OPMERKING Andere instellingen voor de song of het patroon—[F4] Other Houd er rekening mee dat elke instelling anders dan 'off' kan leiden tot tragere resultaten, bijvoorbeeld een pauze voordat het afspelen begint of trager vooruitof terugspoelen. De instellingen hier zijn niet van invloed op de modus Performance.
Bestandsbeheer (File-modus) Modus Voice De modus File (bestandsmodus) biedt tools voor het overbrengen van data (zoals Voice, Performance, Song, Pattern en Waveform) tussen de MOTIF XF en externe opslagapparaten, zoals een USB-opslagapparaat of harde schijf aangesloten op de USB TO DEVICE-aansluiting. Als u de harde schijf gebruikt van de computer die op de MOTIF XF is aangesloten via het netwerk, kunt u ook data uitwisselen tussen de MOTIF XF en een onlinecomputer.
Bestandsbeheer (File-modus) All Voice .X3V Alle gebruikersvoicedata in het interne gebruikersgeheugen (flash-ROM) van de synthesizer worden als één bestand behandeld en kunnen op het USBopslagapparaat worden opgeslagen. Ook de golfvormen die u via de samplingfunctie hebt gemaakt en hebt toegewezen aan een voice worden als één geheel opgeslagen. All Arpeggio .
Bestandsbeheer (File-modus) Bestandstypen die kunnen worden geladen Type Bestandsextensie* .X3A Bestanden van het type 'All' die zijn opgeslagen op het USB-opslagapparaat kunnen worden geladen op en worden teruggezet naar het instrument. Als het vakje links naast 'without System' is aangevinkt, worden alleen de instellingen voor de modus Utility niet geladen. all without system .
Bestandsbeheer (File-modus) Gebruikt geheugen/totaal geheugen Modus Performance 1 2 Naar hoger niveau Bestand • Sample Voices 1 Apparaat Een opgegeven samplevoice in een bestand (extensie: W7A, W7S, W7P) dat als type 'All' of 'All Song' of 'All Pattern' is opgeslagen op het opslagapparaat van de MOTIF ES kan apart worden geselecteerd en worden geladen in de MOTIF XF. Kies 'Sample Voice' als type in de display [F1] File en voer de laadprocedure uit.
Bestandsbeheer (File-modus) Modus Voice 4 Type ) [SF5] New Dir (nieuwe directory) Bepaalt het datatype om op te slaan of te laden. Het beschikbare type is afhankelijk van de modus die u selecteert voordat u de modus File oproept. Zie voor meer informatie over de datatypen de pagina's 235 en 236. Roep de lijst met bestandstypen op met de knop [SF6] LIST en selecteer vervolgens het gewenste type in de lijst. Zie pagina 37 voor meer informatie.
Bestandsbeheer (File-modus) OPMERKING Als de gewenste computer niet wordt getoond in de parameter Host (1), kunt u de lijst met tekens oproepen door op de knop [SF5] CHAR te drukken en vervolgens de computernaam handmatig invoeren. Zie 'Basisbediening' op pagina 37 voor meer informatie over het opgeven van een naam. OPMERKING Bevestig de computernaam op uw computer. Raadpleeg de gebruikershandleiding van uw computer voor meer informatie.
Bestandsbeheer (File-modus) Activeringsprocedure Volg de onderstaande instructies om de geheugendrive te activeren van de computer die is aangesloten op het netwerk. Modus Voice 1 Sluit de MOTIF XF aan op het netwerk. De netwerkparameters kunnen worden ingesteld in de display Network (pagina 221) in de modus Utility. Modus Performance 2 3 In deze display kunt u geheugenopslagapparaten formatteren, zoals een harde schijf die is verbonden met de USB TO DEVICE-aansluiting.
Bestandsbeheer (File-modus) 2 OPMERKING Volg de onderstaande instructies nadat u een voice, performance, song of patroon hebt geselecteerd waaraan de sample die u wilt opslaan, is toegewezen in elke van deze modi.
Bestandsbeheer (File-modus) waaraan de vooraf ingestelde voice is toegewezen of als u een normaal voice-element of een drumvoicetoets selecteert waaraan de vooraf ingestelde golfvorm is toegewezen, verschijnt een foutmelding. OPMERKING Modus Voice Modus Performance 4 De beschikbare brondata zijn afhankelijk van de modus die u selecteert voordat u de modus File oproept.
Bestandsbeheer (File-modus) Een bepaalde voice laden of alle voices van een bepaalde bank vanuit het bestandstype 'all' of 'all voice' OPMERKING 3 Alleen bestanden van het geselecteerde type worden weergegeven in de lijst van directory’s/bestanden op de display. OPMERKING 3 Als u het datatype selecteert met de golfvormdata, moet u het doelgeheugen (USR, FL1, FL2) selecteren voor elk geheugenblok in de Load-kolom rechts onderaan in de display.
Bestandsbeheer (File-modus) OPMERKING Voicelijst 3 In deze stap verschijnt het laadmenu dat overeenkomt met de knop [SF2] niet op de display. Het laadmenu verschijnt wanneer u in stap 6 een golfvorm selecteert om te laden. Selecteer het te laden bestand. Modus Voice U kunt een willekeurig bestand in de lijst van directory’s/ bestanden op de display selecteren. Druk op de knop [ENTER] zodat de drie geheugentypen (USR, FL1 en FL2) verschijnen op de display.
Bestandsbeheer (File-modus) U kunt een willekeurig bestand in de lijst van directory’s/ bestanden op de display selecteren. 5 Druk op de knop [DEC/NO] om het laden te annuleren. Druk op de knop [ENTER] om de performances in de geselecteerde bank weer te geven op de display. U kunt de bronperformancebank wijzigen door te drukken op de bankknoppen op het voorpaneel. Druk op de knop [INC/YES] om het laden uit te voeren.
Bestandsbeheer (File-modus) Een bepaalde song of patroon laden vanuit het bestandstype 'all' of 'all song' of 'all pattern' 7 Druk op de knop [SF2] (er wordt gevraagd om bevestiging). Druk op de knop [DEC/NO] om het laden te annuleren. 8 Modus Voice Deze methode is alleen beschikbaar wanneer u naar de modus File gaat vanuit de modus Song of Pattern. Druk op de knop [INC/YES] om het laden uit te voeren.
Bestandsbeheer (File-modus) 4 Verplaats de cursor naar de gewenste samplevoice. 5 U kunt een willekeurig bestand in de lijst van directory’s/ bestanden op de display selecteren. Het laadmenu dat overeenkomt met de knop [SF2] verschijnt. 8 Druk op de knop [SF2] (er wordt gevraagd om bevestiging). 6 Druk op de knop [INC/YES] om het laden uit te voeren. LET OP Bij het laden worden eventuele data in het interne doelgeheugen overschreven.
Bestandsbeheer (File-modus) 3 Geef de doelopslaglocatie in het gebruikersgeheugen op. Selecteer een songnummer of een patroonnummer of sectie waarnaar u het SMF-bestand wilt laden. OPMERKING Modus Voice Modus Performance 4 Als u het SMF-bestand naar een song wilt laden, gaat u naar de modus File vanuit de modus Song. Als u het SMF-bestand naar een patroon wilt laden, gaat u naar de modus File vanuit de modus Pattern. Selecteer het te laden bestand.
Index Symbolen .AIF .......................................................... 235, 236 .MID ......................................................... 235, 236 .WAV ........................................................ 235, 236 .X3A ......................................................... 235, 236 .X3E ................................................................. 236 .X3G ........................................................ 235, 236 .X3P .........................................................
Index Controller Assign .............................................230 Controller Reset ...............................................229 Convert Pitch (toonhoogte wijzigen) ...............132 Convert Type (conversietype) .........................164 Copy ..92, 118, 130, 134, 170, 173, 196, 200, 225 Copy Event (event kopiëren) ...........................159 Copy Loc .........................................................146 Copy Part .........................................................
Index Geen programmawijziging .............................. 174 Geheugenlocatie ............................................. 238 Geheugenstructuur ........................................... 35 General ................................ 55, 85, 102, 192, 219 Get Name (naam geven) ................................. 214 Glide (overgang) ............................................. 157 Glide Time (glidetijd) ....................................... 157 GM .......................................................
Index MIDI-event .........................................................30 MIDI-instellingen ..............................................228 MIDI-kanaal .......................................................30 MIDI-track ..........................................................14 MIDI-uitgangskanaal .......................................115 MIDI-zendkanaal van het toetsenbord ..............47 Misc ...................................................................26 Mix .............................
Index QUANTIZE STRENGTH ..................................... 47 Quantize Strength ..................................... 60, 114 QUANTIZE VALUE ............................................ 47 Quantize Value .......................................... 59, 114 Quick ............................................................... 232 quick ................................................................ 209 Quick Setup ..................................................... 232 R Random ........................
Index Transmit CH .......................................................49 Transmit Ch .......................................................96 Transpose ........................135, 156, 157, 215, 220 Tremolo en Rotary .............................................25 Trigger Level ...........................................124, 205 Trigger Mode .............................60, 114, 124, 205 Trim (trimmen) .........................127, 128, 207, 209 Tune ...................................................
Yamaha Web Site (English) http://www.yamahasynth.com/ Yamaha Manual Library http://www.yamaha.co.jp/manual/ U.R.G.