User Manual

Table Of Contents
Modus Voice Modus Song Modus Pattern Modus Mixing Modus Master Modus Utility Modus File
Modus
Performance
Modus
Sampling 1
Modus
Sampling 2
Referentie
Song afspelen
MOTIF XF Naslaggids
140
2 Locatie (alleen aanduiding)
Hiermee wordt het maatnummer aangeduid dat is
toegewezen aan locatie 1 en 2. Zie pagina 136 voor
gedetailleerde instructies over het instellen van de locatie.
3 Meas (maat)
Geeft aan op welke locatie het afspelen begint. Ook geeft
dit de huidige afspeellocatie aan. Zie pagina 136 voor
gedetailleerde instructies over het instellen van de maat.
Instellingen:
Measure: 001 – 999
Tel, k l o k : alleen aanduiding
4 Trans (transponeren)
Hiermee kunt u de afstemming aanpassen in stappen van
halve noten.
Instellingen: -36 – +36
5 Maatsoort (metrum)
Hier wordt het metrum (maatsoort) van de song bepaald.
De instelling van deze parameter wordt toegepast op
de opgegeven maat (3) en de daaropvolgende maten.
Hierdoor kunt u midden in een song verschillende
maatsoorten invoeren. Wanneer de maat (3) waar het
afspelen wordt gestart bijvoorbeeld op een andere maatsoort
wordt ingesteld dan die aan het begin van de song, blijft
de maatsoort vóór de maat (3) behouden, zelfs als u hier
de maatsoort wijzigt.
Instellingen: 1/16 – 16/16, 1/8 – 16/8, 1/4 – 8/4
6 Tempo
Hiermee wordt het afspeeltempo van de song bepaald.
Instellingen: 5.0 – 300.0
Als u dit instrument gebruikt met een externe sequencer,
een computer of een ander MIDI-apparaat en u het tempo
van de song via een of meer van deze externe apparaten
wilt regelen, stelt u de parameter MIDI Sync (5) in de
display MIDI (pagina 228) van de modus Utility in op
'MIDI'. In dat geval geeft de parameter Tempo hier 'MIDI'
aan en kan deze niet worden gewijzigd.
7 Tracknummer (alleen aanduiding)
Hier staat het tracknummer.
8 Datastatus (alleen aanduiding)
Hiermee wordt voor iedere track aangegeven of de data
al dan niet zijn opgenomen.
Leeg: Geeft aan dat de track leeg is.
M: Geeft aan dat de MIDI-sequencedata zijn opgenomen.
De track wordt behandeld als een MIDI-track.
W: Geeft aan dat naast de MIDI-sequencedata de
sampledata zijn opgenomen. De track wordt behandeld als
een audiotrack.
Aan mixpartijen die overeenkomen met audiotracks
wordt een samplevoice toegewezen. Aan mixpartijen
die overeenkomen met MIDI-tracks, wordt geen
samplevoice maar een andere voice toegewezen.
Zie pagina 14 voor meer informatie over audiotracks
en MIDI-tracks.
9 Mute/solo (alleen aanduiding)
Hier wordt de dempings-/solostatus voor elke track
aangegeven. Zie pagina 137 voor gedetailleerde instructies
over het instellen van de dempings-/solostatus.
Leeg: Aan deze track is geen dempings-/ of solostatus
toegekend.
m: De track is gedempt.
s: De track is solo-geschakeld.
) Voicenaam
Hiermee wordt de voicenaam van de mixpartij aangeduid
voor elke track.
! Loop (Indication only)
Hiermee wordt voor iedere track aangegeven of er al dan
niet een afspeelloop is ingesteld. De track waarvoor een loop
is ingeschakeld, wordt herhaaldelijk afgespeeld volgens de
configuratie in de display Track Loop (pagina 143).
Instellingen: Leeg (loop uitgeschakeld), L (loop ingeschakeld)
@ Songpositieregel
Hiermee wordt de huidige locatie aangegeven van het
afspelen van de song die is ingesteld bij de maat hierboven.
# Maatnummer (alleen aanduiding)
Hiermee wordt het maatnummer aangegeven. Door op de
knop [F5] Zoom Out of de knop [F6] Zoom In te drukken,
kunt u in- en uitzoomen op het interval tussen de
opeenvolgende maten.
$ Sequencedatabalk
Hiermee wordt voor iedere track aangegeven of er al dan
niet data zijn opgenomen. U kunt het bereik controleren
waarbinnen de data zijn opgenomen voor iedere track. Voor
MIDI-tracks kunt u alle timings bekijken waarop MIDI-events
zijn opgenomen.
% [SF1] Scene1 – [SF5] Scene5
U kunt de instellingen van de songparameters (Song Scene)
en de arpeggioparameters toewijzen aan deze knoppen.
U kunt deze instellingen tevens activeren door op deze
knoppen te drukken. Zie pagina 137 voor gedetailleerde
instructies over het vastleggen van scenes. Zie pagina 147
voor gedetailleerde instructies over het instellen van
arpeggioparameters.
Arpeggio is niet beschikbaar tijdens het afspelen van
een song. Als u tijdens het afspelen op de knoppen
[SF1] Scene 1 – [SF5] Scene 5 drukt, wordt alleen de
songscene gewijzigd.
Nadat u de songscene hebt vastgelegd, verschijnt het
1/8-nootsymbool in de tab van de ingedrukte knop.
U kunt controleren of het arpeggiotype aan die knop is
toegewezen in de display Arpeggio (pagina 147)
van Song Record.
^ [SF6] TAP
De snelheid waarmee u deze knop herhaaldelijk indrukt,
bepaalt het afspeeltempo van de arpeggio/song.
& [F1] TrackView
Hiermee opent u de display Track View.
Maat KlokBeat
OPMERKING
OPMERKING
U kunt de status van de data controleren.
OPMERKING
OPMERKING