User Manual

Table Of Contents
Patronen afspelen
MOTIF XF Naslaggids
168
Modus Voice Modus Song Modus Pattern Modus Mixing Modus Master Modus Utility Modus File
Modus
Performance
Modus
Sampling 1
Modus
Sampling 2
Referentie
Mixconfiguratie van elke track
Zowel in de modus Pattern als in de modus Song kunt u de
mixparameters zoals voice, volume en pan instellen voor elke
partij (track). De structuur en de parameters zijn hetzelfde als
in de modus Song. Zie pagina 139.
Knoppen en schuifregelaars
Met behulp van de knoppen en schuifregelaars op het
voorpaneel kunt u verschillende parameters, zoals pan,
effect, afsnijfrequentie en resonantie, instellen voor elke partij
(track) van het patroon. Zie voor meer informatie pagina 138.
Patroon afspelen—[F1] Play
Deze display verschijnt altijd eerst wanneer u de modus
Pattern activeert. U kunt het patroon afspelen door eerst een
patroon en daarna een sectie op te geven.
Afhankelijk van de geselecteerde parameter verschijnt het
NUM-pictogram in het tabmenu dat hoort bij de knop
[SF6]. In deze situatie kunt u de knoppen [SF1] – [SF5] en
[F1] – [F5] gebruiken als nummerknoppen door op de
knop [SF6] NUM te drukken. Zie pagina 36 voor
meer informatie.
1 Patroonnummer, Patroonnaam
Bepaalt het patroon aan de hand van het nummer (01 – 64).
De naam van het geselecteerde patroon verschijnt. U kunt
de patroonnaam wijzigen door de cursor hier te plaatsen en
op de knop [SF6] CHAR te drukken.
Zie 'Basisbediening' op pagina 37 voor meer informatie
over het opgeven van een naam.
2 Section
Hiermee selecteert u een sectie van het geselecteerde
patroon. Een patroon kan tot 16 variaties bevatten die we
'secties' noemen en die u tijdens het afspelen in realtime kunt
wijzigen. U selecteert een sectie via de knoppen [A] – [H]
(aangeduid als 'SECTION A – H') en de knoppen [USER1] –
[ETHNIC] (aangeduid als 'SECTION I – P'). Zie pagina 167
voor meer informatie.
Instellingen: A – P
3 Maat
Geeft aan op welke locatie het afspelen begint. Ook geeft dit
de huidige afspeellocatie aan. U kunt de maat instellen via
de knoppen SEQ TRANSPORT. Zie pagina 136 voor meer
informatie.
Instellingen:
Maat: 001 – 256 (Het beschikbare maatbereik is afhankelijk van
de onderstaande lengte.)
Tel: Alleen aanduiding
4 Lengte
Bepaalt de patroonlengte.
Instellingen: 001 – 256
5 Trans (transponeren)
6 Maatsoort (metrum)
7 Tempo
Deze zijn hetzelfde als in de modus Song Play.
Ziepagina168.
8 Keyboardstart
Als u Keyboardstart aanzet, wordt het patroon afgespeeld
zodra u op een toets van het toetsenbord drukt.
Instellingen: (aan), (uit)
9 Tracknummer (alleen aanduiding)
Hier staat het tracknummer.
) Tracktype (alleen aanduiding)
Hier staat het tracktype: MIDI-track of audiotrack.
Aan mixpartijen die overeenkomen met audiotracks wordt
een samplevoice toegewezen. Aan mixpartijen die
overeenkomen met MIDI-tracks, wordt geen samplevoice
maar een andere voice toegewezen. Aan mixpartijen die
overeenkomen met lege tracks, wordt geen voice
toegewezen. Zie voor meer informatie over MIDI-tracks
en audiotracks pagina 14.
Instellingen: M (MIDI-track), W (Audiotrack)
! Mute/solo (alleen aanduiding)
Hier wordt de dempings-/solostatus voor elke track
aangegeven. Zie pagina 137 voor gedetailleerde instructies
over het instellen van de dempings-/solostatus.
Leeg: Aan deze track is geen dempings-/ of solostatus
toegewezen.
m: De track is gedempt.
s: De track is op solo gezet.
@ Voice (voicenaam)
Duidt de voicenaam van de mixpartij aan voor elke track.
# Sectie
$ Data-indicator
Geeft aan of de data wel of niet zijn opgenomen op elke track
van de secties A – P. De data-indicator verschijnt in de kolom
van de sectie of track met opgenomen data.
53746
8
#
$
1
2
9
)
!
@
%
&* (A BC
^
OPMERKING
OPMERKING
Maat LengteTel