User Manual

Table Of Contents
Spelen in de modus Performance
MOTIF XF Naslaggids
99
1 Sequencer Mode
Hiermee bepaalt u op welke bestemming (song of patroon)
uw gespeelde performance wordt opgenomen.
Instellingen: patroon, song
2 Pattern number (Song number)
Hiermee bepaalt u het patroon- of songnummer als
opnamebestemming. De naam van het geselecteerde
patroon of de geselecteerde song wordt rechts van het
nummer aangegeven.
3 Section
Hiermee bepaalt u de sectie als bestemming voor de
opname als Sequencer Mode is ingesteld op 'pattern'.
Houd er rekening mee dat de opgenomen data op de
geselecteerde bestemmingssectie worden overschreven
en gewist zodra de opname start.
4 Section Length
Hiermee geeft u de lengte van de sectie op als Sequencer
Mode is ingesteld op 'pattern'.
Instellingen: 001 – 256
5 Time Signature (Meter)
Hiermee wordt de maatsoort bepaald.
Instellingen: 1/16 – 16/16, 1/8 – 16/8, 1/4 – 8/4
6 Tempo
Hiermee wordt het tempo van de opname bepaald.
Tijdens de opname wordt de arpeggio afgespeeld
op het hier ingestelde tempo.
Instellingen: 5.0 – 300.0
Als MIDI Sync (pagina 228) is ingesteld op 'MIDI' of 'auto',
wordt hier 'MIDI' of 'auto' weergegeven en kan het tempo
niet worden ingesteld.
Als Sequencer Mode (1) is ingesteld op 'pattern', wordt
de instelling voor Tempo hier opgenomen in het patroon.
Zelfs als het bestemmingspatroon al opgenomen data
bevat, wordt de waarde voor Tempo vervangen door de
nieuw opgenomen waarde. Als Sequencer Mode (1) is
ingesteld op 'song', wordt de instelling voor Tempo hier
opgenomen op de tempotrack van de bestemmingssong
als de tempotrack geen data bevat.
7 Key On Start Switch
Als dit is ingesteld op 'on', begint de opname zodra
u op een toets op het toetsenbord drukt.
Instellingen: (aan), (uit)
8 Copy Performance Parameters
Hiermee bepaalt u of de Performance-parameterinstellingen
al dan niet worden gekopieerd naar de mix van de
bestemmingssong of het bestemmingspatroon.
Instellingen: on, off (aan, uit)
9 Measure (alleen aanduiding)
Hier staat de huidige locatie van de opname via maat en tel.
) Track Status (alleen aanduiding)
Hier staat of elke track van de geselecteerde song of het
geselecteerde patroon sequencedata bevat of niet.
! [SF1] ARP1 – [SF5] ARP5 (Arpeggio 1 – 5)
De arpeggiotypen worden aan de subfunctieknoppen
toegewezen via het symbool van de achtste noot in de
display. U kunt deze op elk moment tijdens de opname
oproepen door op deze knoppen te drukken.
Het arpeggiotype kunt u instellen in de display Arpeggio
(pagina 98).
OPMERKING
OPMERKING